In 1941 verscheen het boek Daar werd wat groots verricht, samengesteld door Willem Henri van Helsdingen, voormalig gouverneur van Nederlands-Indië. Het boek was bedoeld als eerbetoon aan het Nederlandse koloniale project, juist op een moment dat het voortbestaan van het Koninkrijk ernstig werd bedreigd: Nederland was bezet door nazi-Duitsland, Nederlands-Indië stond onder druk van de opmars van Japan. In woord en beeld presenteerde het boek een trots en geruststellend verhaal over de “grote prestatie” van Nederland in de Oost. Het bevatte beschrijvingen van de ontwikkeling van bestuur, infrastructuur, onderwijs en economie in de kolonie, allemaal gepresenteerd vanuit het perspectief van de Nederlandse civilisatorische missie.
Het was een zorgvuldig geconstrueerd beeld: de kolonie als vreedzaam, efficiënt en moreel gerechtvaardigd. En dat beeld sloeg aan. “Daar werd wat groots verricht” werd een bestseller, populair bij zowel bestuurders als het brede publiek.
“Als je dit boek leest, als je deze toon tot je neemt, dan begrijp je hoe groot de kloof was tussen hoe Nederlanders naar zichzelf keken en hun eigen verhouding tot die kolonie – en wat zich vervolgens in de jaren daarna heeft voltrokken,” zegt Maurice Swirc, onderzoeksjournalist en schrijver van het boek De Indische Doofpot. Voor de film Indië Verloren… Selling a colonial war, sprak hij hierover met regisseur In-Soo Radstake.
Volgens Swirc stond het zelfs bovenaan de boekenlijsten tijdens de oorlog. De aantrekkingskracht zat deels in de vorm: laagdrempelig, rijk geïllustreerd, toegankelijk geprijsd. Maar belangrijker was de boodschap. Het beschreef Nederlands-Indië als een harmonieuze samenleving, opgebouwd door Nederlandse inspanning en bestuurlijke kunde. De kolonie werd neergezet als een toonbeeld van beschaving, ontwikkeling en orde.
Swirc benadrukt dat dit boek geen randverschijnsel was, maar juist invloedrijk:
“Het heeft heel veel betekenis en invloed gehad op hoe Nederlanders naar die kolonie keken, naar die geschiedenis. En het werkt dus ook door in andere historische werken, schoolboeken.”
Een belangrijk hoofdstuk in het boek gaat over het rechtssysteem in Nederlands-Indië. Daarin wordt, zonder omhaal, verdedigd waarom verschillende bevolkingsgroepen verschillende wetten en rechtbanken nodig zouden hebben. Swirc licht toe: “In dat boek wordt uitgelegd dat inlanders een ander soort rechtsstelsel nodig hebben, omdat ze primitief zouden zijn, anders denken, meer uit een magische gedachtewereld leven. Dat is letterlijk wat daar staat.”
De Nederlandse koloniale staat was dus gebaseerd op een drieledig rechtsstelsel: aparte wetten voor Europeanen, ‘vreemde oosterlingen’ (zoals Arabieren en Chinezen), en voor inlanders. De regels voor Europeanen waren strikter, hun rechtszekerheid groter. Voor de inlanders gold een losser regime, waarin huiszoekingen vaker konden plaatsvinden en lijfstraffen gebruikelijk waren.
Het slotwoord van Van Helsdingen noemt hij ronduit onthullend: “Ons allen bezielen Nederlands verantwoordelijke taak als een hoge roeping te volvoeren.” Swirc noemt het “een bijna religieuze overtuiging”, een morele rechtvaardiging die eraan bijdroeg dat Nederland zo lang vastklampte aan zijn kolonie .
Wat Swirc met deze analyse duidelijk maakt, is dat het geweld van 1945-1949 niet los gezien kan worden van het koloniale denken dat eraan voorafging. De diepe overtuiging dat Nederland iets goeds bracht, verdoezelde jarenlang wat er werkelijk gebeurde toen Indonesië zich los wilde maken.
Het boek van Van Helsdingen is daarmee voor Swirc een sleutel tot begrip. Niet van de feiten, maar van de mentale staat waarin die feiten konden worden ontkend, weggemasseerd of gerechtvaardigd. “Daar werd wat groots verricht” is geen historisch werk in de moderne zin, maar een monument van koloniale zelfverheerlijking. En juist daarom, vindt Swirc, verdient het onze aandacht.