Column: Waarom in 1914 het kazerne-concubinaat werd verboden

Geplaatst in: Column
Fotoafdrukken koninklijke landmacht, 1935, via NIMH: https://beeldbank.nimh.nl/foto-s/detail/5abec562-0695-5890-58a8-53c22c37b1e4/media/9f3c9e3c-290b-09ca-7b01-23e9b30a5f1d
Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.

Kazerne-concubinaat: het woord alleen al was genoeg om christelijke kringen schrik aan te jagen. Twee woorden, twee keer schrikken. Concubinaat: dat was leven in zonde, want het betrof een relatie buiten het huwelijk. Seksualiteit hoorde binnen het huwelijk en nergens anders. Kazerne: vooral in Nederland had men het vermoeden dat de kazernes in de kolonie broeinesten van ontucht waren. Dat kwam door gebrek aan kennis. Al was het natuurlijk wel zo, dat een Europese jongeman daar in de praktijk een zekere voorlichting kreeg.

In 1914 kwam ‘van hoogerhand’ een verbod op het kazerne-concubinaat. Die uitdrukking staat in de circulaire die de toenmalige legercommandant Van Daalen laat uitgaan. Wie en wat is dat: die ‘hoogerhand’? De gereformeerde gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg. In 1914 wonnen dus de christelijke kringen met het verbod. Wacht even, winnen is hier naar de letter van de wet.

Het is typisch dat commandant Van Daalen die uitdrukking bezigt. Hij is correct en laat toch weten waar hij zelf staat in de kwestie. Hij deelde de bezwaren niet.

Eigenlijk hebben we nog altijd een discussie over het kazerne-concubinaat. Het gaat dan vooral over de vrouwen. Ik hoor nogal eens beschrijvingen dat ze allemaal in een ellendige situatie zaten, even samengevat.

Even een paar gedachten daarover. Machtsongelijkheid kon twee kanten op werken. De militair kon zijn concubine wegsturen, dat is zo. Maar uit de soldatenlectuur blijkt vaak dat er een zekere emotionele afhankelijkheid bestaat: zij is het die hem huiselijkheid en gezelligheid geeft. Zij is het die de moeder van zijn kinderen is.

Er is een verschil tussen het fenomeen van het kazerne-concubinaat en slechte omstandigheden in de kazerne. En ook in de beoordeling ervan. Voorbeeldje? Op de zaal was er tussen de britsen een zogeheten zedelijkheidsgordijn. Dat was bestemd om enige privacy te verschaffen bij seks. Maar ja, je wist het toch. Je hoorde alles van elkaar. Maar dat viel aan Nederland niet uit te leggen.

Concubinaat gaat uitstekend samen met liefde. Niet iedereen had zin om te trouwen. Daarbij was het een prijzige zaak. Het is onjuist om alle vrouwen in het concubinaat tot slachtoffer te verklaren. Daarvoor kennen we hun visie, hun instelling en hun opvatting niet goed genoeg.

Iets van de vrouwen zelf las ik bij de Indische schrijfster Lin Scholte. Zij groeide op in de kazerne. In haar boeken vertelt ze over dat leven, waar vrouwen, mannen en kinderen op een voor hun vanzelfsprekende manier leefden. Ze vertelt over haar moeder Djemini, die als jonge vrouw haar echtgenoot verlaat. Dan wordt ze muntji, concubine, en als dat tegenvalt, vertrekt ze weer. Zelfstandig.

Dat verbod in 1914 was serieus maar toch: het was de letter van de wet. Geen enkele vrouw hoefde de kazerne uit. Van Daalen had het duidelijk op schrift gesteld: ‘Uiteraard zal niemand worden gedwongen een concubine weg te zenden, die hij met toestemming van de bevoegde autoriteit reeds heeft.’ Opmerkelijk dat ‘uiteraard’.

En het grootste deel van het Oost-Indische Leger, dat helemaal niet christelijk was, leefde vooralsnog min of meer gelukkig verder, zoals voorheen in zonde. Pas in 1928 werd het verbod voor het hele leger ingesteld. Maar ja. De realiteit was weerbarstig.

Verder lezen

Boeken     Interviews

Educate yourself

Oud-correspondent Wilma van der Maten schreef boek over vergeten (Indische) Nederlanders in Indonesië: ‘Ze bleven in een vijandig land achter’

Column

Column: De zusters Ursulinen reizen naar Indië

Column

Column: ‘Al dat verdriet, mevrouw’