Herman Keppy vertelt in ‘Saparua, meisje’ de onderbelichte Molukse geschiedenis, waarbij hij misvattingen rechtzet en taboes doorbreekt

Geplaatst in: Boeken, Interviews
Journalist Herman Keppy (63) heeft het boek Saparua, meisje met daarin verhalen uit de Molukse geschiedenis geschreven. Het boek kijkt voorbij de Molukse geschiedenis zoals die in Nederland verteld wordt. Eerder schreef Keppy onder meer het boek Zijn jullie kerels of lafaards? over de Indische en Indonesische strijd tegen de nazi’s.

Waarom wilde u dit boek schrijven?
“Het Molukse verhaal in Nederland gaat over een tijdelijk verblijf, ontslagen KNIL-militairen en wonen in voormalige concentratiekampen. Het verhaal wordt verteld vanaf 1950, terwijl er veel meer is. Het overgrote deel van de Molukkers woont in Indonesië en slechts 3% woont in Nederland. Ik wil andere verhalen laten horen en aan komende generaties meer tonen dan de dociele Molukker die alles overkwam.”

Waarom heeft u voor deze titel gekozen?
“Vaak wordt Ambon gekozen in de titel, maar de Molukken bestaan uit 1400 eilanden. De familie van mijn vader komt oorspronkelijk van het eiland Saparua. Voor veel Molukkers in Nederland is dat ook hun moedereiland. Historisch gezien kwamen veel mensen die geageerd hebben tegen de Nederlanders van Saparua. Denk bijvoorbeeld aan Pattimura, die een opstand tegen de Nederlanders leidde en het KNIL een grote nederlaag bezorgde.”

Met uw boek wilt u een nieuwe blik op de Molukse geschiedenis werpen. Wat voor verhalen komen in het boek voor?
“Het boek is de Molukse geschiedenis in een notendop, die geschiedenis begint tienduizenden jaren geleden. Vaak wordt gezegd – ook door Molukkers zelf – dat Molukkers afstammen van het Alfoerse volk, maar Alfoer is net als ‘indiaan’ voor ‘native American’ een naam die buitenstaanders oplegden aan de oorspronkelijke bewoners. Het is eerder een scheldwoord. Dat is een van de heilige huisjes die ik omver schop.

In het boek vertel ik ook over homoseksualiteit onder Molukkers. Het is niet zo dat de ruiten worden ingegooid, maar binnen de Molukse gemeenschap heerst er nog zo’n taboe op dat er nauwelijks over wordt gesproken.

Ik wil dat dingen bespreekbaar worden. Ook op politiek gebied. Niet alle Molukkers zijn RMS-aanhangers.

Als iemand vroeger in Nederland die andere mening verkondigde, liep hij kans daar klappen om te krijgen. Dat is niet meer van deze tijd.”

Wat maakt deze misvattingen zo hardnekkig?
“Het verdwijnen van de mondelinge traditie maakt dat er veel niet is doorgegeven onder Molukkers in Nederland. Ook heeft hun focus lange tijd op de RMS-strijd en de slechte behandeling in Nederland gelegen. Dat is enerzijds wel logisch, anderzijds valt er veel meer te vertellen, en moet er meer worden verteld.

Er is wereldwijd slechts één foto uit de Tweede Wereldoorlog bekend van een geallieerde militair die wordt onthoofd door een Japanner. Wat weinig mensen weten is dat op diezelfde dag op dezelfde plek nog een foto is gemaakt van een persoon die onthoofd wordt. Die foto is kennelijk als niet belangrijk beschouwd en vergeten. Ik denk omdat de man die erop staat bruin is: hij is een Molukker. Triest dat het zelfs onder Molukkers niet bekend is.

Tekst gaat verder onder de foto (onder het interview staat een fragment uit het boek dat hier verder op ingaat)

Een Japanse beul met samoeraizwaard staat op het punt de Molukse KNIL-soldaat Moeso Rahareng te onthoofden, 1943

Eerder schreef ik een boek over het Indisch en Indonesisch verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Daar komt vanwege mijn boek nu pas meer bekendheid over, terwijl zonder hun inzet het verzet weinig voorstelde in Nederland.”

Waarom is de mondelinge traditie onder Molukkers in Nederland verdwenen?
“Volken die geen geschreven geschiedenis hebben geven deze mondeling door, maar bij een kink in de kabel verdwijnt dit. Molukse KNIL-militairen gingen op jonge leeftijd naar Java of zijn daar geboren. Hun ouders en de ouderen in het dorp van oorsprong hebben hun de verhalen nog niet kunnen doorgeven. En toen vertrokken ze naar Nederland en werd het contact met de achtergebleven familie en het oorspronkelijke dorp vrijwel verbroken. Daarbij komt ook nog dat in de moslimgemeenschap de eigen geschiedenis meer werd doorgegeven dan in de christengemeenschap.”

Is er dus een soort splitsing ontstaan in hoe deze groepen naar de geschiedenis kijken?
“Ja, het christelijk perspectief overheerst in Nederland, er is slechts een kleine groep moslims naar hier gekomen. Bovendien zijn het met name militairen en hun gezinnen die naar Nederland kwamen, de ingenieurs en doctoren bleven over het algemeen achter en kozen voor Indonesië.

Een heleboel Molukkers in Indonesië hebben niet dezelfde KNIL-achtergrond, hun ouders of grootouders vochten eerder aan de Indonesische kant. Al in 1908 waren Molukkers op Java bezig met de onafhankelijkheidsstrijd.

De Molukse politieke vereniging Jong Ambon werd in 1917 opgericht. Dat gedachtegoed wordt in Indonesië gekoesterd. Na 72 jaar hebben Molukkers in Indonesië en Nederland zich natuurlijk ook anders ontwikkeld. In Indonesië zien de Molukkers daar dat verschil haarfijn. Zij noemen zichzelf ‘orang Ambon’, en Molukkers uit Nederland ‘orang Hollan(d)’.”

Hoe heeft u onderzoek gedaan voor het boek?
“Ik ben al 35 jaar bezig met Molukse, Indische en Indonesische zaken. Een heleboel verhalen uit het boek heb ik al lang geleden geschreven. In dit boek gebruik ik ook teksten letterlijk uit oude, moeilijk verkrijgbare boeken en brieven zodat meer mensen er kennis van kunnen nemen. In principe koop ik alles wat Moluks is in antiquariaten en op rommelmarkten. Ook heb ik veel mensen gesproken, in Nederland en in Indonesië.”

Waarom koos uw vader voor een militair bestaan aan de Nederlandse kant?

“Toen ik me voor de Molukse geschiedenis ging interesseren, dacht ik: hoe kun je na drie eeuwen gekoloniseerd zijn kiezen voor het Nederlandse leger?

Ik leerde dat er niet zoveel keuzes waren voor een Molukker. Een militair bestaan gaf zekerheid van inkomen en pensioen. In het geval van mijn vader speelde dat het na de Tweede Wereldoorlog een chaos was: er waren veel Indonesische strijdgroepen die ook elkaar bevochten. Als je je lijf en familie moet verdedigen in die chaos, kies je voor de eerste die langskomt en je een mitrailleur in handen geeft. Het was overlevingsstrategie, en men was vaak ook niet zo politiek bewust.

Mijn vader trainde in eerste instantie aan de kant van de Indonesiërs, tot hij meemaakte dat de nationalisten ook onderling moordden.

Toen koos hij voor de Nederlandse mariniers, hoewel hij zich gek genoeg altijd Indonesiër heeft gevoeld. Zijn broer was waarschijnlijk onder de Japanners getraind en vocht aan Indonesische kant. Hij is gesneuveld op Bali.”

Hoe was het voor uw vader om in Nederland terecht te komen?
“Mijn vader is in 1951 naar Nederland gekomen, maar kwam niet in een Ambonezenkamp terecht. Net als de groep van ongeveer tachtig Molukse marinemannen kwam hij in een Nederlandse wijk te wonen, in tegenstelling tot de Molukkers uit het KNIL. Dat was een geluk bij een ongeluk – ook mijn vader was liever in Indonesië gebleven. Het was een grote fout om de KNIL-mensen te isoleren in kampen. De kampen vormden een voedingsbodem voor frustratie en boosheid, wat begrijpelijk is. Omdat de kinderen naar eigen Ambonezenscholen gingen bleef het onderwijsniveau laag. De Molukse kinderen die gewoon tussen Nederlanders opgroeiden leerden beter Nederlands en hebben minder moeite gehad om hun plek in de Nederlandse samenleving te vinden.”

De Molukse gemeenschap in Nederland wordt vaak in één adem met de Republik Maluku Selatan (RMS) genoemd. Leeft de onafhankelijkheidsstrijd op de Molukken ook zo?
“De onafhankelijkheidsstrijd leeft daar helemaal niet. Het is trouwens ook een grote misvatting dat de Molukkers in Nederland voor de RMS hebben gevochten. Zij bevonden zich in kampementen buiten de Molukken toen daar de onafhankelijkheid werd uitgeroepen.

Men wil hier ook niet weten dat de mannen die daadwerkelijk op Ambon voor de RMS hebben gestreden na ongeveer een jaar detentie en masse zijn overgestapt naar het Indonesische leger.

Chris Soumokil, de initiator van de RMS, kende de Molukken nauwelijks. Hij woonde lange tijd in Nederland en Makassar. In 1950 werd hij opeens met een vliegtuig van de Nederlandse Marine naar Ambon gevlogen, waar hij uit het niets de onafhankelijkheid uitriep. Hij werd hierbij flink geholpen door voormalige commando’s die onder Westerling hadden gediend en op Ambon waren gedemobiliseerd, vreemd genoeg met wapens en al. Het moge duidelijk zijn dat de Nederlandse, oud-koloniale autoriteiten ter plekke hier een kwade hand in hebben gehad.”

Wat voor reacties heeft u op uw boek gekregen?
“Als ik in het verleden iets schreef dat confronterend was, werd ik uitgescholden en bedreigd. Dat is tot nu toe uitgebleven, en mijn posts op social media krijgen meer aandacht dan ooit. Het sentiment in de reacties is: eindelijk wordt hierover gesproken. En degenen die het boek hebben gelezen bedanken me voor de verhalen waarvan ze het bestaan hiervoor niet kenden.”

Tekstfragment uit het boek Saparua, meisje

“Amerikaanse mariniers stuiten in april 1944 tijdens hun campagne in Papoea-Nieuw-Guinea op het lijk van een gedode Japanse majoor. Wanneer zij zijn kleding doorzoeken blijkt hij in het trotse bezit van een foto waarop een geknielde blanke militair op het punt staat om te worden onthoofd. Dagbladen in Australië en het Amerikaanse Life Magazine publiceren de foto. Ze vermelden erbij dat het om de Australische officier-vlieger Bill Newton gaat, die op 29 maart 1943 is onthoofd op Salamaua, Papoea-Nieuw-Guinea.

Al in 1945 wordt echter definitief bekend dat de ongelukkige niet Newton is, maar sergeant Leonard Siffleet. Ook een Australiër, die op 24 oktober 1943 de dood vindt op het strand van Aitape aan de noordkust van Papoea-Nieuw-Guinea. Jaren later wordt ook de naam van zijn beul bekend: het zou gaan om Yasuno Chikao.

De foto is wereldberoemd, want hij gaat de geschiedenis in als de enige waarop is te zien dat een geallieerde soldaat tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt onthoofd door een Japanner. Maar er is nog een foto bewaard gebleven van een geallieerde militair die op het punt staat te worden onthoofd, en die op dezelfde dag en plaats is gemaakt. Het ligt voor de hand dat ook deze foto is gevonden op het lichaam van de Japanse majoor.

De beul met het samoeraizwaard op deze foto is Yunome Kunio. Hij staat op het punt de Molukse KNIL-soldaat Moeso Rahareng te onthoofden. Een derde foto is gemaakt vlak voor de dood van beide mannen. Ze staan barrevoets, gekneveld en geblinddoekt naast een derde militair die zal worden onthoofd. Dat is de Molukse KNIL-soldaat H. Pattiwael. De drie mannen behoren tot een groep van vier militairen die in februari 1943 vanaf Australië naar Benabena op Nieuw-Guinea zijn gevlogen.”

‘Saparua, meisje. Molukse verhalen van vroeger tot nu’ kost €24,50 en is bij de (online) boekhandel te koop.

Verder lezen

Identiteit     Interviews

Marcel van Doorn: “Oorlogsstress heeft invloed op volgende generaties”

Column

Column: “Zou iemand bij mij of u kunnen terugkeren?”

Column

Column: Beri-beri en het Oost-Indische leger