Hubertus Johannes van Mook wordt vaak omschreven als een van de meest tragische figuren uit de laatste fase van de Nederlandse koloniale geschiedenis. Hoogopgeleid, hervormingsgezind, en politiek realistisch – maar tegelijk overtuigd van de Nederlandse roeping in Indonesië. Een man die de onafhankelijkheid zag aankomen, maar er alles aan deed om haar vorm te geven op Nederlandse voorwaarden.
Van Mook leidde tijdens de oorlogsjaren de Nederlandse regering in ballingschap in Australië, namens Nederlands-Indië. In 1945 keerde hij terug naar Batavia, waar hij geconfronteerd werd met een totaal nieuwe realiteit: een zelf uitgeroepen Indonesische Republiek, geleid door Soekarno. Van Mook was geen hardliner. Hij was één van de eersten in Den Haag die inzag dat onderhandelen onvermijdelijk was.
“Hij keerde zo snel mogelijk terug naar Batavia en was behoorlijk geschokt door de situatie,” zegt historicus Paul Doolan. “Hij kwam al snel tot de realistische conclusie dat we in gesprek moesten met de tegenpartij, de Indonesische nationalistische republikeinen” .
In oktober 1945 had Van Mook een eerste ontmoeting met Soekarno. In Den Haag werd dat onmiddellijk als verraad gezien. Van Mook werd uitgemaakt voor landverrader. Toch zette hij door: hij wilde onderhandelen, niet alleen uit pragmatisme, maar omdat hij geloofde in een federatief Indonesië onder Nederlandse leiding.
aankomst Van Mook in Batavia (1945)
De federale droom
Van Mook geloofde niet in volledige onafhankelijkheid van één Indonesische staat, maar in een gefaseerde overdracht van macht aan een federatie van deelstaten. In zijn visie zouden die deelstaten – Java, Sumatra, Borneo, de Grote Oost – elk een eigen regering hebben. Sommige daarvan zouden loyaal zijn aan Nederland, andere eventueel samenwerken met de Republiek. De soevereiniteit zou voorlopig blijven bij de Nederlandse Kroon, en Nederland zou een soort beschermheer blijven van de federatie.
De Republiek – het gezag van Soekarno en Hatta – zou slechts één deelstaat zijn binnen dit grotere geheel. Zo hoopte Van Mook de nationalistische beweging in te kapselen, en tegelijk andere, pro-Nederlandse regio’s meer invloed te geven. De centrale gedachte: niet heel Indonesië aan de Republiek, maar een gecontroleerde structuur waar Nederland een beslissende rol in hield.
In 1946 organiseerde hij hierover een conferentie op de Hoge Veluwe. Maar in eigen land werd hij tegengewerkt, vooral door de Katholieke Volkspartij. “Hij was geschokt door de felheid van vooral de Katholieke Partij, en hoezeer zij tegen onderhandelingen waren”, aldus Doolan.
Volgens Doolan was Van Mook een “slim politicus”, maar tegelijkertijd gevangen tussen zijn federale ideaal en het groeiende militaire verzet in Den Haag. In juli 1947 stemde hij in met de eerste politionele actie. “Ondanks de onderhandelingen met Soekarno en de nationalisten, zette hij in 1947 de eerste politionele actie in gang” .
Op bezoek bij de Amerikanen
Om steun te winnen voor zijn federatieplan en om internationale druk op Nederland te temperen, reisde Van Mook in 1947 naar de Verenigde Staten. Daar ontmoette hij onder anderen president Truman en leden van het State Department. Hij hoopte hen ervan te overtuigen dat Nederland een “verantwoordelijke rol” speelde in Indonesië en dat het alternatief chaos zou zijn. De Amerikanen waren sceptisch.
Van Mook had een ambivalente verhouding met de Verenigde Staten en de Verenigde Naties. Theoretisch steunde hij het VN-ideaal, maar hij vond dat buitenstaanders zich niet met Indonesië moesten bemoeien. Doolan: “Hij was ervan overtuigd dat hij werkte aan het wereldbelang. Maar hij had het idee… dat de Nederlanders het beter wisten. Buitenstaanders moesten zich er niet mee bemoeien” .
Toen internationale druk op Nederland toenam, wees Van Mook met de vinger naar anderen: Australië, India, de VS. Hij zag de soevereiniteitsoverdracht uiteindelijk niet als een gevolg van Indonesisch verzet, maar van internationale bemoeienis.
Hij wordt vaak omschreven als een “verlichte koloniaal”, iemand die hervorming wilde, maar nooit afscheid nam van het imperiale denken.
“Een verlichte imperialist is en blijft een imperialist,” zegt Doolan droogjes .
Van Mook zag zichzelf als beschermer van Indonesië. Hij geloofde dat Nederlanders “beschaving” hadden gebracht, en kon niet begrijpen waarom Indonesiërs hen als onderdrukkers zagen.
Van Mook bleef tot 1948 actief, maar zijn politieke koers was stukgelopen. De droom van een federatie onder Nederlandse invloed werd ingehaald door de werkelijkheid van de onafhankelijkheidsstrijd. In de Republiek werd hij herinnerd als bezetter; in Nederland als iemand die “te soft” was. Hij zou uiteindelijk emigreren naar de Verenigde Staten.
Tussen 1949 en 1951 werkte Van Mook als hoogleraar politieke wetenschappen aan de University of California in Berkeley. Daarna sloot hij zich aan bij de Verenigde Naties, waar hij als expert betrokken was bij vraagstukken rond ontwikkeling in voormalige koloniale gebieden. In de jaren zestig verhuisde hij naar Frankrijk. Hij overleed daar op 10 mei 1965 in L’Isle-sur-la-Sorgue, na een korte ziekte.