Na de onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945 was er niet meteen een Indonesische staat. De oorlog tussen Nederland en Indonesië die volgde was een kostbare aangelegenheid: niet alleen in mensenlevens, maar ook financieel. Beide landen kwamen net uit de Tweede Wereldoorlog. De Indonesische republiek kon niet direct de koloniale overheid en de daarbij behorende belastingen overnemen en had moeite om inkomen te vergaren. Daarom werd gekozen voor een alternatieve manier om de staatskas te spekken: opium.
Dat was geen gek idee. De VOC had vanaf 1677 het alleenrecht op opiumhandel in de voormalige kolonie. Na die tijd werd dit monopolie aan de hoogste bieders, vaak Chinezen, in verschillende regio’s verkocht. In 1799 hield de VOC op met bestaan, maar de opiumhandel was nog altijd winstgevend. Koning Willem I gaf de Nederlandsche Handels-Maatschappij (NHM) het monopolie op opiumhandel op Java en Madoera in 1827. Tussen 1825 en 1933 was de nettowinst van de verkoop van opium door de NHM ongeveer drie miljoen gulden. De Chinezen die in opium handelden werden steeds rijker en kregen meer macht.
Ethische politiek
Eind negentiende eeuw kwam de ‘ethische’ politiek op: een tijd waarin Nederland zich in groeiende mate bezighield met het welzijn van de bevolking van Nederlands-Indië. Er was weliswaar meer bekend over de schadelijke effecten van opium, maar vooral het morele besef woog steeds zwaarder op het koloniale geweten. Mede onder druk van de Anti-Opium Vereeniging werd in 1894 de Dienst der Opiumregie ingesteld, een overheidsorganisatie die zich met de distributie en verkoop van opium bezighield. De Dienst der Opiumregie had vervolgens het monopolie op opium, op enkele gebieden in het oosten van Nederlands-Indië na. Het verbouwen van opium was verboden in de kolonie, dus werd ruwe opium uit onder andere Brits-Indië – het huidige India – ingevoerd en in de staatsfabriek in Batavia bewerkt. De gezuiverde opium (tjandoe) werd in staatswinkels verkocht. Zij werkten nauw samen met particuliere verkooppunten waar opium binnen mocht worden gebruikt. Aan de verpakking was te zien dat het om staatsopium ging. Eerst waren het vooral Javanen die opium gebruikten, later met name Chinezen. De opiumhandel in Nederlands-Indië bracht relatief weinig op in vergelijking met andere Zuidoost-Aziatische landen. Het geld dat met de opiumhandel werd verdiend, werd onder meer gebruikt voor de inzet van het koloniale leger in Nederlands-Indië. Daarbij waren soldaten niet zelden ook opiumgebruikers, waardoor hun salaris weer in de staatskas kon terugvloeien. Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog was opium verboden.
Tekst gaat verder onder de foto
Legitiem
Na de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring blies de republiek een Nederlands argument nieuw leven in: opium afschaffen zou verslaafden veel schade berokkenen. Daarnaast, zei de jonge republiek, hadden ze verplichtingen tegenover de Chinese handelaren van de Dienst der Opiumregie en hun klanten. Bovendien was het onafhankelijkheidsstreven deels gebaseerd op het argument dat de republiek de legitieme opvolger was van Nederlands-Indië. De verkoop van opium had dus ook een politieke drijfveer. Onder het republikeinse ministerie van Financiën werd Djawatan Tjandoe dan Garam (opium- en zoutafdeling) ingesteld. De verkoop verliep wederom via winkels in handen van de staat.
Winst
Van oktober 1945 tot en met maart 1946 verdiende de republiek 8,1 miljoen gulden aan opium. Dat was ruim 6,8% van alle republikeinse staatsinkomsten. Ter vergelijking: in 1938 was opium ongeveer 1,4% van de totale inkomsten van de Nederlands-Indische staat. Dit verschil was zo groot omdat de jonge republiek geen toegang had tot de financiële middelen, belastingsystemen en (internationale) macht die het voormalige Nederlands-Indië wel had. De Indonesische revolutie was versplinterd: er waren veel gewapende groepen met uiteenlopende ideologieën en strategieën, maar een centraal en door de overheid aangestuurd leger ontbrak. Eind 1945 tot en met begin 1946 gaf de republiek bijna 60% van hun geld uit aan het vormen van het nationale leger, de TRI. De winst van opium werd hiervoor gebruikt. Nog altijd waren er vooroorlogse, gezuiverde voorraden opium. Eind 1946 werd deze voorraad met de machines en het fabriekspersoneel per trein van Jakarta naar Midden-Java gebracht, het centrum van de republikeinse macht. Zo kon de republiek zelf ook zuivere opium maken.
Tekst gaat verder onder de foto
Drugs en de Verenigde Naties
In 1947 verbood Nederland het invoeren van (semi)militaire goederen en de export van producten van voormalig Nederlandse plantages of buitenlandse investeerders in Indonesië. Hierop ging de republiek zaken doen met een Amerikaans bedrijf in de hoop dat de Verenigde Staten zich hiermee zouden bemoeien. Dat gebeurde niet, terwijl de financiële situatie voor de republiek steeds nijpender werd. Midden 1947 besloot de republiek om opium in het buitenland te verkopen. Premier Soetan Sjahrir zou de republikeinse zaak verdedigen voor de Verenigde Naties. Hij vloog met de Australische vertegenwoordiger Tom Critchley en had quasi-diplomatieke onschendbaarheid. Een kleine hoeveelheid opium en kinine werd meegenomen om Soetan Sjahrirs verdere reis te bekostigen. Wel nam Sjahrir dokter Abdul Halim mee, die later de vierde premier van Indonesië zou worden, zodat de drugs indien nodig als medisch konden worden verklaard. De drugs zouden aan een republikeinse vertegenwoordiger in Singapore zijn afgeleverd.
Minister van Financiën
21 juli 1947 begon Operatie Product, de eerste grootschalige militaire actie van Nederland (vroeger ook wel verhullend ‘politionele actie’ genoemd). Grote delen van Java werden in beslag genomen. Met name de belangrijke plantagegebieden, zoals de naam van de operatie al doet vermoeden. Vanaf dit moment handelde de republiek ook in ruwe opium. Tussen juli 1947 en januari 1948 handelde Djawatan Tjandoe in bijna 600 kilo ruwe opium en bijna 50 kilo gezuiverde opium. Ook raakte A.A. Maramis, de republikeinse minister van Financiën, bij de opiumhandel betrokken. Hij rekruteerde voetballer Tony Wen, die in een speedboot 500 kilo ruwe opium van Oost-Java naar Singapore bracht en de republiek 225.000 dollar in Straits valuta opleverde. Met een deel van de winst werden Australiërs en Britten betaald die in 1948 drie vluchten maakten die in totaal acht ton ruwe opium van Oost-Java naar Singapore vlogen. Hoewel de opiumhandel winstgevend zou moeten zijn, kwam niet al het verwachte geld daadwerkelijk de staatskas binnen.
Tekst gaat verder onder de foto
In de krant
De Nieuwsgier schreef op 14 augustus 1948 dat ‘enkele honderden kilogrammen’ opium in beslag waren genomen en dat meerdere mensen waren gearresteerd. “Het is gebleken, dat de republikeinse minister van financiën, Maramis, de verkopen leidde.” Dat was volgens de krant onacceptabel en ging tegen internationale verdragen in. Ook zou het van het karakter van de jonge republiek getuigen: “Indien echter hoge republikeinse autoriteiten zich hiermede bezig houden, sterker nog: indien de republikeinse regering op deze wijze aan deviezen poogt te komen, dan zou dit voldoende zijn om alle prestige, dat Jogja nog heeft, te doen verdwijnen.” Wat het artikel niet vermeld, is dat de Nederlands-Indische overheid in ballingschap zelf pas eind 1944 de Dienst der Opiumregie had afgeschaft.
Arrestaties
Mukarto Notowidigdo, hoofd van Djawatan Tjandoe, werd financieel coördinator voor de republiek. Daarnaast zou hij journalist zijn die verslag deed van de uitvoer van de Renville-overeenkomst die op 17 januari 1948 van kracht ging. Zo kon hij zonder argwaan te wekken veel reizen tussen Jakarta, Yogyakarta en Singapore en had hij enige vorm van diplomatieke onschendbaarheid bij de douane. Met de arrestatie van een ander tussenpersoon kwamen Nederlandse autoriteiten in het bezig van documenten die suggereerden dat Mukarto Notowidigdo betrokken was bij opiumhandel. Hij werd net als andere sleutelfiguren gearresteerd en de internationale opiumhandel van de republiek stopte. De republiek zei alleen de werkzaamheden van de Dienst der Opiumregie te hebben voortgezet en ontkende verdere betrokkenheid; Nederland had geen sluitend bewijs.
In de loop van 1948 werden de republikeinse troepen steeds vaker uitbetaald in opium. De oorlog tussen Nederland en Indonesië zorgde voor een slinkende opiumvoorraad. Er werd nog wel kleinschalig gehandeld in opium. Opium speelde dus een belangrijke rol in het Nederlandse kolonialisme en de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.
Educate yourself is een serie artikelen en interviews over de Indische en Molukse geschiedenis. Hoewel het een langdurig gedeelde geschiedenis is, blijft deze in Nederland onderbelicht. Daarom gebruikt MDBP de veelgehoorde kreet ‘educate yourself’ om deze geschiedenis in een wekelijkse serie verder uit te diepen.