Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
Je hebt dus de zusters Ursulinen, vrouwen die generaties meisjes hebben opgevoed naar westers model. Ik hoor van die meisjes en hun nazaten verschillende verhalen, van positief tot beladen met wrok, tot aan de kleindochters en achterkleindochters aan toe. Wat is er in die kloosters gebeurd?
De zusters Ursulinen fascineren me al jaren. Vooral de eerste generaties, die nog het zware habijt droegen in de tropen. En dan de grote onbekenden van de generaties: de vrouwen die moeder-overste werden. Min of meer de manager met zowel taken in het klooster, ten opzichte van het moederhuis in Nederland en dan dit alles – echt, alles – moeten verantwoorden aan de hoogste overste. Niet klagen maar dragen, en bidden om kracht.
Ik vond een oud reisverhaal – echt gebeurd – van mère Stanislas. Zij schrijft dat op 23 augustus 1872 vanuit het moederhuis te Venray (Limburg) vier zusters vertrokken naar Indië, onder begeleiding van pastoor Palinckx. Het reisdagboek is bedoeld om de onderlinge zusterbanden vast te houden, legt mère Stanislas uit. Ze richt zich dan ook tot: “Beminde Révérende Mère en liefste Zusjes”.
De zusters vertrokken uit Den Helder om daar aan boord te gaan van de Conrad. Die nacht liggen ze wakker van het gevloek van de kolonialen. Dan hou je toch je hart vast voor deze vrouwen. Zo weinig levenservaring, nu al heimwee, dat kan niet goed gaan.
Op zee vinden de zusters een plaats in de scheepssamenleving. Ze zorgen voor kinderen en zieken, ze bidden veel, er is een kapel, een bibliotheek met gepaste lectuur, een stereoscoop, ze genieten van het eten en het uitzicht – een vorm van vrijheid die nieuw geweest moet zijn. Wanneer ze van boord gaan, bezoeken ze ziekenhuizen en kloosters. Het valt op hoe blijmoedig de zusters alles opnemen. Deze vreemde wereld nemen ze aan zoals die is. Niks achterdocht of kwaadaardige opmerkingen over andere etniciteiten. En niks klagen. Pas op 3 oktober komen de zusters aan in Batavia.
Het reisdagboek eindigt hier min of meer. Begrijpelijk en ook jammer. Want hier begint het pas, getuige de brieven die er nog bij gevoegd zijn. Mère Stanislas reist door naar de Ursulinen in Semarang en schrijft:
“Er zijn in het geheel 18 Zusters, en behalve het externaat van omtrent 100 kinderen, is er ook een
weeshuis van 300 meisjes, waar zij dag en nacht de zorg over hebben; dus hebben zij ook hare handjes nog al vol. Het gebouw is groot en prachtig, en zeer goed ingerigt.”
Ja, hallo!! Dan denk ik: wie zijn die 100 kinderen, wie zijn die meisjes, wie betaalde dat luxe gebouw? En die 18 zusters, wie waren zij? Zo kom ik van de ene vraag op de andere, de wereld van de zusters Ursulinen blijft boeiend.