Haar familie vertelde Dewi Dorst dat dat ze maar beter niet alleen op pad moest gaan. Te gevaarlijk. Wat ze toentertijd een overdreven reactie vond, begrijpt ze nu beter door zich te verdiepen in de anti-Chinese sentimenten in haar geboorteland.
Jakarta, de stad van meer dan 17 miljoen inwoners, is de plaats waar ik ben geboren. Toen ik drie jaar oud was ben ik naar Nederland geëmigreerd. Ik kan mij nog allerlei dingen herinneren van vroeger, met name de levendigheid van de stad en haar mensen. Op mijn 17e ging ik voor het eerst weer met mijn moeder en zus terug naar Jakarta. We logeerden bij familie. Enthousiast als ik was, gaf ik aan dat ik in de buurt wilde wandelen. Tot mijn verbazing reageerde mijn familie behoorlijk negatief en vertelde mij dat ik als meisje maar beter niet alleen op pad moest gaan. Wat ik toentertijd een overdreven reactie vond, begrijp ik nu beter. Daarvoor moeten we terug in de geschiedenis.
economische overheersing
Chinese Indonesiërs maken slechts twee procent deel uit van de bevolking in Indonesië (waarschijnlijk ligt dit cijfer hoger door assimilatie) en is daarmee een kleine minderheidsgroep van het land. Toch zou deze minderheid lange tijd ongeveer zeventig procent van de economie in Indonesië domineren. Deze bewering was de aanleiding voor bijvoorbeeld president Soeharto om in de jaren tachtig van de vorige eeuw een aantal anti-monopolistische wetten door te voeren, bedoeld om de economische overheersing van Chinese Indonesiërs te beperken en de kloof tussen hen en de inheemse bevolking te verkleinen. Zo moesten bijvoorbeeld rijke Chinezen aandelen verkopen aan Indonesische arbeiderscoöperaties of een deel van hun kapitaal afstaan om kleine lokale ondernemingen te helpen.
Van oudsher leefde de Chinese gemeenschap op gespannen voet met de autochtonen in Indonesië. Alvorens de Nederlandse kolonisten voet zetten op Java, waren de Chinezen beperkt in hun beroepskeuze. De inheemse elite was slechts geïnteresseerd in politiek en kunst. Ze keken neer op handel drijven. Grote internationale bedrijven zoals wij nu kennen bestonden toen nog niet, maar dit zorgde er wel voor dat Chinezen veel ervaring konden opdoen in handel en economie.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) maakte daar dan ook graag gebruik van. Aangezien Nederlandse bestuurders liever niet direct in aanraking wilden komen met de inheemse volkeren, konden zij Chinezen inzetten als tussenpersoon. Chinezen hadden immers een betere opleiding genoten en waren gemakkelijker in toom te houden dan de meeste inlanders. Maar dit gaf een vertekend beeld alsof de Chinezen samenspanden met de Nederlandse bezetters tegen de lokale bevolking. Terwijl zij eigenlijk geen keuze hadden en er bijvoorbeeld in 1740 duizenden Chinezen werden vermoord door voornamelijk Hollandse kolonisten. Toch groeide het anti-Chinese sentiment. Jaren na de onafhankelijkheid kwam dit nog tot uiting via discriminerende wetten, plunderingen, kleine relletjes en het afbranden van Chinese bezittingen.
mislukte staatsgreep
In de jaren zestig was het anti-Chinese sentiment heftig toen de Communistische Partij van Indonesië (PKI) verdacht werd van een mislukte staatsgreep op de overheid. Bewijzen zijn hier echter nooit voor geleverd. Aanleiding hiervoor was de vermissing van zes (van de zeven) Indonesische generaals. Deze generaals werden later dood teruggevonden. Opstandelingen (genaamd Gerakan 30 September) zouden hier achter zitten. Als reactie daarop werden Communistische sympathisanten of iedereen die daarvoor werd aangezien gearresteerd of vermoord. Het aantal doden wordt geschat op vijfhonderdduizend tot een miljoen mensen.
Chinese Indonesiërs mochten hun taal niet meer in het openbaar gebruiken en hun scholen werden gesloten of onder strikt overheidstoezicht geplaatst. Bovendien werden ze gedwongen afstand te doen van hun Chinese namen. Zo kreeg bijvoorbeeld mijn moeder Liang Nio de naam Linda. Op hun ID-kaart stond hun afkomst vermeld via de code A of A01 om zo de Indonesische burgers van Chinese afkomst te identificeren. In totaal werden er meer dan tweeduizend etnische Chinezen vermoord.
christen
Het anti-Chinese sentiment escaleerde toen Azië getroffen werd door een economische crisis in 1998. In Indonesië stegen de prijzen van levensmiddelen. Ook ontstond er een hoge werkloosheid onder de bevolking. Hoewel de Indonesische regering onder Soeharto zelf zich op grote schaal schuldig had gemaakt aan corruptie, werd de focus toch gelegd op de Chinese gemeenschap, die als uitbuiters werden beschouwd. De overheid had het anti-Chinese sentiment aangewakkerd door hier toespelingen op te maken. Daarnaast droeg religie ook een grote rol bij het anti-Chinese sentiment. De meeste Indonesiërs zijn moslim, de etnische Chinezen zijn grotendeels christen.
In eerste instantie waren de rellen ontstaan door onvrede tegen de overheid, maar in de praktijk waren op verschillende plaatsen in Indonesië zware gewelddadigheden uitgebroken (moorden, verminkingen, plunderingen, brandstichtingen) gericht op etnische Chinezen. Met name Chinezen van de lagere en middenklasse werden hard getroffen. Naast vernielingen van eigendommen, werden ook vrouwen van Chinese afkomst het doelwit van systematische en sadistische verkrachtingen. Veel Chinezen vluchtten het land uit.
Degenen die tijdig wegvluchtten, konden een deel van hun kapitaal meenemen. Anderen die minder geluk hadden, moesten hun kapitaal achterlaten of werden zelfs asiel geweigerd (zoals in Australië) en moesten blijven. Mijn familie bleef gelukkig gespaard. Misschien door hun connecties, misschien geluk, wie zal het zeggen? Wel hadden mijn oom en tante uit angst mensen ingehuurd om hun terrein te bewaken. Een andere tante van mij was het gelukt naar Amerika te verhuizen en verachtte de Indonesiërs voor hun racisme.
In totaal werden destijds meer dan tweeduizend etnische Chinezen vermoord en meer dan vijfduizend gebouwen vernield en geplunderd.
Laten we hopen dat dit stukje van de geschiedenis zich niet blijft herhalen.
Dewi Dorst is Chinees-Indonesisch, geboren in Jakarta, opgegroeid in Nederland.