Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
Er zijn mensen die nergens bang voor zijn, en die met een knoepertdik boek over Louis Couperus komen, waarvan je gewoon weet, wéét, daar gaat iedereen wat van vinden, en die mensen gaan dan ook nog in een zaal van de Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte (‘De Witte’) staan, overhandigen het eerste exemplaar aan de directeur van het Literatuurmuseum, en zulke mensen dragen daarbij een killer broekpak. Hello there, Caroline de Westenholz. Durfal.
Ik mocht komen en ik keek mijn ogen uit. Een zaal bomvol mensen, een tafel overladen met boeken, en een blije uitgever want de boeken gingen als warme lempers over de toonbank. Beschaafde mensen waren we, maar niet iedereen had de kledingcode van De Witte meegekregen: stropdas verplicht voor heren. Dames ook in het netjes. Zelf had ik een ver-over-de-knie jurk aan. Hooggesloten. Ik voelde me toch wuft.
Wat ik persoonlijk fijn vond, was dat er geen jongeren waren. Dat scheelt in de toespraken, want dan hoeft er immers minder uitgelegd te worden. Je hebt vanzelf ook andere gesprekken. Met Aad Meinderts – directeur Literatuurmuseum – had ik een aangenaam onderhoud over het fysieke lezen, dus niet van een telefoon of tablet. Hij prees het genoegen van terug kunnen bladeren, papier in handen, en het kwellend-heerlijke van zien ik heb het bijna uit, nog een dun stukje boek is er maar over, zal ik doorlezen of juist niet. Dat heb je niet met een e-book. We waren het innig eens.
Voor de overhandiging van het eerste exemplaar vertelde Caroline dat ze in haar boek ook veel aandacht besteedde aan de exposities van het Couperus Museum waarvan zij de initiatiefneemster was. En dat ze er zondag weer was op de dag van het Louis Couperus Museum. En dat ze lezingen ging geven. Aan het slot van haar speech declameerde Caroline de laatste regels die van Couperus waren gepubliceerd, een week voor zijn dood. Uit het hoofd. Op toon. Met volume. In de zaal zag ik geknik. Ja, dat schreef hij. Ja, mooi en waar. Aan achttienplussers is zoiets niet besteed.
Toen kwam Aad Meinderts. Van alles dat hij zei, kwam dat ene met een knal bij me binnen. Dat Marcellus Emants, die andere Haagse schrijver, óók in 1923 was gestorven. Net als Couperus. Dus.
De mensen in de zaal namen het voor kennisgeving aan. Allemaal Couperianen, natuurlijk. Maar ik hou hartstochtelijk veel van Emants. En van het bewaren van mensen uit het verleden.
Daar dacht ik in de trein naar huis over na. Arme Marcellus Emants, die de pech had in hetzelfde jaar te sterven als Couperus. Pech en geluk bepalen de mate waarin je honderd jaar na je dood wel of niet vergeten bent. En een stabiele fanclub, dat helpt natuurlijk ook.