Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
Het ideale in een koloniale maatschappij is dat iedereen een vaste plaats heeft en daar ook op wil blijven. Tevreden en wel. Dan is er rust, overzicht en controle. Eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw raakte de balans uit evenwicht.
Enerzijds: de mooie wijk Weltevreden (Batavia) groeide. Meer Europanen leefden hier op stand, en geriefelijk bij ‘ons soort mensen’. Anderzijds: in andere wijken en tegen de kampong aan woonden Europeanen in slechtere huizen, die soms op kamponghuizen leken. Zoiets tastte het Europese prestige aan.
Het viel de bovenklasse op dat de onderklasse groeide. Zowat per dag kwamen er meer armen. Mensen met weinig inkomen en weinig kansen. Dan kun je voor jezelf uitrekenen dat daar moeilijkheden van komen. Want hard werken voor een hongerloon, zien hoe gemakkelijk anderen het hebben, en toch tevreden blijven? Dat gebeurt niet.
Dus Nederland deed waar Nederland in excelleerde. Vergaderen. In de Oost werd de zogeheten pauperisme-commissie ingesteld, waarbij met paupers die onderklasse werd aangeduid. Wat een rotwoord. Gevoelswaarde: tokkies. Niemand wil dat zijn. Dat was juni 1902.
De commissie werd belast met ‘het verder onderzoek naar de maatregelen, welke getroffen zouden kunnen worden tot tegengang, zooveel doenlijk, van het pauperisme onder de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking hier te lande.’
Die gelijkgestelden, dat waren de Indo-Europeanen. En dan dus niet de groep die voor Italiaans kon doorgaan, of die kansen kreeg in het leger, op de kantoren, als vertaler, of andere functies hadden met voldoende inkomen, en die in het zwembad lachend op de foto gingen. Het ging over arme mensen. Waarvan veel minder foto’s zijn.
Wat is het met arme mensen, die zijn vaak trots. In de Locomotief van 22 maart 1903 vond ik een ingezonden brief waarin de gewezen militair G.F.P. Fauck klaagt over de stigmatisering. Wat wilde de commissie nou eigenlijk? Ik vermoed: controle. De koloniale macht was in sterke mate een bureaucratische macht. Papieren, bewijzen, certificaten, diploma’s en radicalen. Kantoren met bureaus en ambtenaren en parafen. Vergunningen. Registraties. Pasjes.
Vooral de armste Indo-Europeanen waren kwetsbaar en kwamen sneller in de knel. Met de introductie van de ethische politiek werd er een voorkeursbeleid gevoerd pro inheemse bevolking. Zij kregen nogal eens de laag betaalde tijdelijke overheidsbanen – zoals bij de Staatsspoorwegen- ten koste van anderen.
Zo roep je dus juist die onrust op. Beter opgeleide Indo-Europeanen kwamen al langer in verzet, er was een Indo-Europese pers. En klonken er luidere stemmen, zoals die van Victor Indo. Hij schreef de roman De paupers (1915). Een fragment. Een groepje mannen zit bij elkaar en praat, en dan staat er dit:
’t Is toch geen reden,’ meende Boong, ‘om inlanders en Chineezen vóór te trekken. De regeering moet eerst voor ons, Indo’s, zorgen, en dàn pas voor inlanders en Chineezen. Eerstens zijn wij toch óók Europeanen, ten minste van Europeesche afkomst….’
‘Maar óók van inlandsche afkomst,’ merkte Perisa, ’n kleine, donkere gestalte, nuchter op.”
Dat was 1915. Vier jaar later werd het Indo-Europeesch Verbond opgericht. Paupers, wat nou paupers, ze eisten hun plaats op. Vuist op tafel, branie.