Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
Een bijna-doodervaring, is dat griezelig? Franceska van Heije-Neys stuurde me haar ervaring. Echt gebeurd, schreef ze erbij. Ik moest het een paar keer lezen en nog begrijp ik het niet helemaal. Hieronder enkele fragmenten uit haar verhaal.
“Ik was zwaar ziek toen die tijd. Wat voor ziekte wist ik niet, maar ik had hoge koorts. Ik wilde niet opgenomen worden in het ziekenhuis dus bleef ik thuis gewoon uitzieken onder dokterstoezicht. Op een dag, na het slikken van pillen van de huisarts, viel ik in slaap. Gek genoeg: het was een goede slaap omdat het rondom mij zo stil, lekker koel en een beetje schemerig was. Na een tijdje werd ik wakker. Ik lag niet meer op bed maar zat naast een grote boom. De lucht was zo fris en zuiver. Ik hoorde zingende vogels in de verte, alleen alles was zo schemerig; geen felle zon.”
“Ik stond op en keek links, rechts, achter en voor. Van bangheid was er geen sprake! Ik begon te lopen tussen de droge bladeren, dikke lichtgroene varens en kleine takken. Ik liep door naar het licht en daar trof ik een pleintje met een paar huizen van bamboe. Het waren huizen van Indonesië van toen, diep in de kampong, wij Indo’s noemden dat rumah gedèk. Voor de huisjes zag ik een paar vrouwen met sarong en kabaja, ze waren druk het pleintje voor de huisjes aan het vegen met sapoe lidie. Eén van hen was zich bewust van mijn aanwezigheid en keek direct in mijn richting. Mijn wenkbrauwen gingen direct omhoog van de schrik en ik zei tegen die vrouw: “Oma.””
“Het was mijn overgrootmoeder, de oma van mijn moeder. Ze leek zo fris, gezond en mooi. Mijn oma stopte met vegen en zei tegen mij: “Wat doe jij hier? Het is je tijd nog niet! Ga terug!” Ik zei tegen haar: “Oma, ik ben moe en heb dorst, kan ik eerst wat drinken?” Zij keek boos richting mij en zei: “Ga terug!” En ik zei weer: “Oma, geef mij eerst een glaasje water. Ik heb dorst.””
“De rest van de vrouwen begonnen zich te verzamelen naast mijn oma en keken naar mij zonder iets te zeggen. Hun gezichten waren zo koel, geen teken van gevoel. Mijn oma gaf een teken met haar vinger dat ik mee moest lopen met haar. We liepen samen naar één van de huisjes en toen gaf mijn oma weer een seintje dat ik moest zitten op een lange bamboestoel (balé balé). Ik zat daar en mijn oma ging naar binnen. Ze kwam later terug met een glaasje water in haar hand en gaf het aan mij. Ik zei: “Dankjewel oma.” En toen zei ze: “Ga snel drinken en weer terug.” Het laatste wat ik hoorde was: “Ga terug en sterk zijn.””
Ik werd wakker en lag op bed terwijl het ambulancepersoneel was bezig mij te reanimeren. Ik pakte één van hun polsen en zei: “Stop!”