Marcel van Doorn is vrijgevestigd therapeut, expert in psychotraumatologie en gespecialiseerd in interculturele opstellingen. Elke maand deelt hij zijn opgedane kennis en ervaringen in een column. Deze keer schrijft hij over een familieopstelling, de Molukse adat en toestemming vragen.
Een tijd geleden kwam er een Molukse jongeman van 34, Daris* genaamd, tijdens een opstellingsdag met de vraag waarom hij ‘geen relatie, familierelatie of liefdesrelatie in stand kon houden’. Daris vertelde dat zowel zijn vaders als moeders familie van de Molukken kwam en dat hij in Nederland was geboren als jongste zoon uit een gezin van zes kinderen. Hetzelfde gold voor zijn vader, die weliswaar op de Molukken, Ambon, was geboren. Ook hij was de jongste en enige zoon uit een gezin van vijf kinderen. En moeder was ook op de Molukken, Buru, geboren en zij was de middelste dochter uit een gezin van zeven kinderen.
Daris kende noch zijn grootouders van vaderskant, noch die van moederskant. Beide opa’s sneuvelden in de oorlog tegen de Japanners, vlak voor de overgave van Japan. Beide oma’s stierven voordat ze met de boot naar Nederland moesten vertrekken. De overgrootvader van Daris, in zijn vaderslijn, kwam van het eiland Haruku. Hij was de jongste en enige zoon uit een gezin van zes kinderen. Hij trouwde een vrouw uit een ander dorp en ze vertrokken naar Ambon waar ze kinderen kregen. Van de andere voorouders was niets bekend.
Buiten de algemeen bekende verhalen die zowat in elk gezin van toepassing zijn, was de jeugd en middelbare school van Daris redelijk doorsnee voor een Molukse jongere. Wonend aan de rand van Rotterdam werd hij opgevoed in het besef dat hij een afstammeling was uit de Molukken, maar met een Nederlandse nationaliteit. Met zijn vriendengroepje van diverse nationaliteiten maakten ze veel plezier in het Rotterdamse nachtleven. Diverse relaties, variërend van twee maanden en drie jaar, kwamen hieruit voort. Zijn huidige vriendin is een Indische vrouw van Javaanse afkomst. Met haar had hij een ‘stoplichtrelatie’, dan weer aan voor een bepaalde tijd, dan weer uit voor onbepaalde tijd.
Wat was er hier aan de hand? Wat werd er niet verteld? Hier leek het allemaal vrij helder te zijn, maar Daris zijn vraag leek op zoeken naar het antwoord op een geheim.
Er was geen sprake van hechtingstoornissen, in geen van de generaties. Het duidde wel op een verstoring op een ander niveau, op het niveau van de familieziel.
Hier keek Daris van op en vertelde dat zijn moeder hem Molukse sprookjes en verhalen voorlas bij het naar bed gaan. Ook het sprookje dat kinderen gewisseld werden als een vrouw alleen maar meisjes of alleen maar jongens kreeg, en dus opgroeide in een andere familie. Dit gebeurde meestal met toestemming van iedereen, behalve de kinderen die nog maar baby’s waren. Het was heel typerend dat Daris uitgerekend nu op dit verhaal kwam.
Nu dien je wel op de hoogte te zijn van de historie en beschaving van de Molukken. Daar had ik mij ‘toevallig’ in verdiept doordat ik een artikel over de Molukse adat tegen was gekomen. Een prachtige beschrijving van een samenleving. Molukkers leefden vroeger in stamverband, in clans. Men deed alles samen en zorgde voor elkaar. Er was een gekozen tuan radja, een dorpshoofd, en een tuan adat – ook wel de maueng genoemd – een sjamaan. Het hoogste gezag werd echter gevormd door de plenaire vergadering in de baileo, het dorpshuis, met vertegenwoordigers van alle familieclans van betreffende dorp. De besluiten die daar werden genomen werden uitgevoerd onder leiding van de tuan radja, die zich altijd liet adviseren door de tuan adat. Dit wordt de pela genoemd en is een eeuwenoude traditie.
In de opstelling werd de vaderslijn en de moederslijn opgesteld door representanten. Snel werd duidelijk dat we moesten gaan werken met de vaderslijn. En daar stelden we representanten op voor de vader, grootvader, overgrootvader, de over-overgrootvader en de bet-over-overgrootvader. En bij die laatste ging het mis. Hij kon niet kijken naar al die mannen. Zijn vrouw en dochter werden opgesteld en dat gaf hem weer lucht. “Deze man is geen zoon van mij”, zei hij.
Daarop werd de tuan radja en ook meteen de tuan adat opgesteld. Langzaam, echt heel langzaam werd duidelijk wat hier speelde.
Het sprookje over de kinderwissel was niet zomaar een sprookje. Het was ook een werkelijkheid die regelmatig gepraktiseerd werd onder leiding van beide tuans. Wat ze echter vergaten was dat zij ook het kind op energetisch niveau, op zielsniveau, om toestemming hadden moeten vragen.
Het biologische bloed klopte niet met de familienaam, niet met de clan. Dat was ook de reden dat de overgrootvader van Daris het eiland Haruku verliet en een duidelijke hechtingstoornis liet zien. Daar is geen oordeel over. In de opstelling werd alsnog gevraagd om de toestemming én om niet alleen van naam, maar ook van bloed te veranderen. Dit gebeurt op energetisch niveau. En zo ontstond er rust en vrede in de opstelling.
Voorouders zijn allesbehalve alleen maar dood of nog springlevend. Daniel Foor, auteur van ‘Het voorouder medicijn’ maakt een mooi en hanteerbaar onderscheid. Er zijn levende ouderen, herinnerde doden wiens naam we kennen, herinnerde doden wiens naam we kwijt zijn, voorouders die we niet kennen en de collectieve groep menselijke voorouders. Met het nodige respect en deemoed kunnen we deze geesten, zielen, raadplegen met rituelen. Men moest eens weten hoe ik ooit radicaal tegen alle rituelen was.
En mijn moeder die voor mij loopt draait zich om met de liefste glimlach die ik van haar ken en ik hoor haar. “Jij Marcel? Jij bent toch nergens tegen. De makkelijkste zoon die ik ooit gehad heb…”, zegt ze met een schaterlach.
*Daris is een gefingeerde naam