Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
Het bericht verbaasde me: er komt een vervolg op de eens succesvolle serie over de Tokkies, waarmee iedereen met die achternaam voor het leven werd getekend. Niemand wil een tokkie zijn, het klinkt akelig, bijna een scheldwoord.
Ongeveer dezelfde gevoelswaarde bezat het woord ‘paupers’. Armoedig, mensen zonder smaak, er zit niks in en het gaat niks worden. Aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw groeide de groep paupers in Indië. Mensen die tussen de wal en het schip vielen, veelal arme Indische Nederlanders. De afstand tot de Europese bevolkingsgroep met alle privileges groeide. De paupers kwamen nergens tussen. Geen opleidingen zodat de beheersing van de Nederlandse taal achterbleef; en dan is een betrekking vinden moeilijk.
In het oude Batavia werd een en ander ook zichtbaar. De wijk Weltevreden groeide van aanvankelijk enkele honderden huizen uit tot een geheel eigen stad, waar men op stand woonde, vooral rond het Koningsplein. Niet elke Europeaan woonde in luxe. Er waren mindere wijken, slechtere wijken en ook waren er huizen van Europeanen, gebouwd van bamboe en gedeeltelijk steen, die nauwelijks verschilden van inheemse woningen. Het leek daar of de grens tussen inheems en Europees vervaagde of zelfs niet bestond. De zichtbare armoede, of wat als zodanig beschouwd werd, tastte het Europese prestige aan. Paupers mochten er eigenlijk niet zijn.
Er moest dus een vorm van zorg komen. Die gedachte ging samen met het verlangen controle uit te oefenen over vooral deze bevolkingsgroep, waar de werkloosheid groot was en waar men, mogelijk wegzinkend in onmacht en diepere armoede, een collectieve woede zou ontwikkelen over de grote inkomensverschillen. Een dergelijke onrust was voor het bestuur in de kolonie uiterst onwenselijk.
Het was de klassieke redenering van het koloniaal kapitalisme. Een typering van de negatieve eigenschappen van een bevolkingsgroep rechtvaardigde het eigen toezicht. In de pers waren evenwel andere geluiden te horen. Daar klaagde men over de tactloze en grove vragen de enquêteurs hadden gesteld. In De Locomotief verwoordde G.F.P. Fauck het pijnpunt toen hij aan het eind van zijn ingezonden brief concludeerde:
Voor mijn part ben ik een dubbele pauper, maar het Gouvernement of wie dan ook moet zich niet met mijn huislijke omstandigheden willen bemoeien zoolang ik niet om ondersteuning of hulp voor mij of de mijnen vraag, en aan mijn maatschappelijke verplichtingen voldoe.”
Kijk, daar had meneer Fauck een punt. Hij trok een grens en terecht. Precies wat alle Tokkies met die naam zouden kunnen doen.