Educate Yourself

De Amerikaanse interne strijd over Indonesië en Indochina

Geplaatst in: Geschiedenis
Foto: historicus Bob McMahon luisterend naar audio-opnamen

Terwijl Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog probeerden vast te houden aan hun koloniale rijken, speelde zich binnen het Amerikaanse State Department een andere strijd af: een interne machtsstrijd over hoe de Verenigde Staten zich moesten opstellen tegenover dekolonisatie. Moesten ze vasthouden aan hun Europese bondgenoten en hen steunen in hun koloniale ambities? Of moesten ze de antikoloniale bewegingen in Azië steunen, zoals hun eigen principes over zelfbeschikking en democratie dicteerden?

De gesprekken die historicus Bob McMahon in 1975 voerde met Amerikaanse diplomaten als Philip Jessup, Frederick Nolting, Charlton Ogburn en Abbot Low Moffat laten zien hoe dit gevecht werd uitgevochten binnen het State Department. Hun getuigenissen onthullen hoe rivaliserende afdelingen met verschillende belangen en wereldbeelden worstelden met een probleem waarvoor geen eenvoudige oplossing bestond.

Hoe diplomaten het gevecht voerden binnen het State Department
Binnen het State Department waren er twee kampen die fundamenteel verschilden in hun visie op dekolonisatie. Aan de ene kant stond het Bureau voor Europese Zaken, dat zich richtte op de relaties met de traditionele bondgenoten van de VS, zoals Nederland en Frankrijk. Dit bureau zag de Indonesische en Vietnamese onafhankelijkheidsstrijd vooral als een bedreiging voor de stabiliteit van Europa.

Aan de andere kant was er het Bureau voor Zuidoost-Aziatische Zaken, waar diplomaten werkten die zich bezighielden met de politieke ontwikkelingen in Azië en een beter begrip hadden van de lokale nationalistische bewegingen. Dit bureau was veel sceptischer over de koloniale claims van Nederland en Frankrijk en zag in dat de onafhankelijkheidsbewegingen niet zomaar konden worden onderdrukt.

Philip Jessup beschreef deze interne strijd als een voortdurende bron van spanning:

“Binnen de afdeling Europese Zaken had men de neiging om de Nederlandse zaak te steunen, terwijl de afdeling Zuidoost-Azië juist de Indonesische kant koos. Dit leidde tot constante spanningen.”

Deze tegenstelling kwam tot uiting in de manier waarop diplomaten over het conflict spraken. In Europese kringen werd de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd vaak gezien als een communistische opstand, terwijl de experts in Zuidoost-Azië het juist beschouwden als een legitieme nationalistische beweging.

De Nederlandse en Franse lobby in Washington
Zowel Nederland als Frankrijk voerden intensieve diplomatieke campagnes in Washington om de Amerikaanse steun te behouden. Nederland probeerde de VS ervan te overtuigen dat Soekarno en de Indonesische nationalisten niet te vertrouwen waren. Charlton Ogburn, die als diplomaat betrokken was bij de VN-bemiddeling in Indonesië, zag hoe de Nederlanders hun zaak verdedigden:

“De Nederlanders presenteerden hun zaak als een strijd tussen een radicale, gevaarlijke republiek en een gematigd Indonesisch bestuur dat met Nederland wilde samenwerken. Maar wij zagen dat dit in werkelijkheid niet zo was.”

Frederick Nolting, die werkte op de Nederlandse desk in het State Department, herinnert zich hoe Nederland probeerde de VS aan zijn zijde te krijgen:

“De Nederlanders probeerden ons ervan te overtuigen dat Soekarno en Hatta communistische sympathieën hadden, maar wij waren er vrij zeker van dat dat niet waar was.”

Frankrijk voerde een vergelijkbare lobby, maar had een veel sterkere positie in Washington. Omdat Frankrijk een sleutelrol speelde in de Europese wederopbouw en de NAVO, waren de Verenigde Staten veel voorzichtiger in hun kritiek.

Abbot Moffat, die werkte op de afdeling Zuidoost-Aziatische Zaken, zag dit met frustratie aan:

“De Fransen weigerden naar onze adviezen te luisteren. Ze geloofden dat ze Indochina met militaire macht konden behouden, ondanks alle waarschuwingen van onze kant.”

Amerikaanse twijfels…
Binnen het State Department groeide de twijfel over de Nederlandse aanpak in Indonesië. Toen Nederland in 1948 de tweede ‘politionele actie’ lanceerde, werd de kritiek openlijker.

Philip Jessup beschreef het kantelpunt:

“De tweede politionele actie van de Nederlanders was een flagrante schending van de VN-resolutie en leidde tot scherpe kritiek vanuit het Congres. Dat was het moment waarop de Amerikaanse regering zich echt tegen Nederland keerde.”

Tegelijkertijd hield Frankrijk vast aan zijn oorlog in Indochina. Terwijl Nederland onder Amerikaanse druk uiteindelijk besloot Indonesië op te geven, bleef Frankrijk weigeren om Indochina los te laten.

Charlton Ogburn zag het patroon zich herhalen:

“De Nederlanders leken op een gegeven moment te begrijpen dat ze Indonesië niet konden houden. Maar de Fransen waren koppiger en wilden absoluut niet toegeven.”

Het effect van de Koude Oorlog
De interne strijd binnen het State Department werd nog gecompliceerder door de opkomst van de Koude Oorlog. Waar in de eerste jaren na de oorlog de VS nog oprecht probeerde een evenwicht te vinden tussen dekolonisatie en bondgenootschappen, begon in de vroege jaren ‘50 de dreiging van het communisme alles te overschaduwen.

Abbot Moffat zag hoe deze omslag plaatsvond:

“Opeens draaide alles om de Sovjetdreiging. Elk conflict werd bekeken door de lens van de Koude Oorlog. Dat betekende dat we veel meer tolerantie hadden voor Frankrijk in Indochina, terwijl Nederland te zwak was om ons beleid te beïnvloeden.”

Door deze focus op het communisme begonnen de VS zelfs de Franse oorlogsinspanningen in Indochina te steunen, iets wat ondenkbaar was geweest in Indonesië.

Uiteindelijk werd de strijd binnen het State Department beslecht door een pragmatische benadering. De VS dwongen Nederland om zich uit Indonesië terug te trekken, maar accepteerden dat Frankrijk zijn koloniale oorlog voortzette.

Philip Jessup zag in dat de VS zich had laten leiden door geopolitieke pragmatiek:

“Nederland kon onder druk worden gezet zonder grote risico’s voor onze bredere strategie. Frankrijk was te belangrijk voor Europa, dus we lieten hen begaan.”

McMahon’s interviews laten zien dat de Amerikaanse aanpak van dekolonisatie niet werd bepaald door idealisme of morele principes, maar door een complexe afweging van economische, politieke en militaire belangen.

Wat uit de interviews van McMahon naar voren komt, is dat de Amerikaanse diplomatie geen eenduidige koers volgde. Er was geen vaststaand plan, geen vooraf bepaalde strategie. In plaats daarvan was er een voortdurende strijd tussen verschillende afdelingen, belangen en wereldbeelden.

De VS wilden dekolonisatie steunen, maar niet als dat hun Europese bondgenoten zou verzwakken. Ze wilden zich verzetten tegen kolonialisme, maar niet als dat betekende dat communistische bewegingen sterker zouden worden. Deze paradox maakte dat hun beleid ten opzichte van Nederland en Frankrijk fundamenteel verschillend was.

McMahon’s werk onthult hoe diplomatie in de praktijk werkt: een strijdveld van conflicterende belangen, waar geen enkele keuze zonder consequenties is. In het geval van Indonesië en Indochina bepaalde niet het recht op zelfbeschikking de Amerikaanse houding, maar de machtsverhoudingen binnen het State Department en de bredere context van de Koude Oorlog.

Verder lezen

Aanbieding     Erfgoed

DOE MEE: Balkonactie 15 augustus herdenking

Cultuur

Word nu lid van de Nederlands-Indische omroep Bersama!

Erfgoed     Historie

Educate yourself

Zien: kerstmis in Nederlands-Indië