De geschiedenis van Peranakan-Chinezen in Nederland
Sinds de 15e eeuw kwamen Chinese handelaren uit de provincies Fuijan en Guangdong naar de Indonesische archipel: Nusantara. Nusantara bestaat dan nog uit verschillende eilanden die nu onderdeel uitmaken van de Filipijnen, Maleisië en Indonesië. Vanaf 1617 werden onder bevel van Jan Pieterszoon Coen ook veel Chinese contractarbeiders ingehuurd.
Hij nodigde Chinese kooplieden uit heel Zuid-Oost Azië en met name China uit om zich in de stad Batavia te vestigen. De Nederlanders vonden het daar te warm, te veel muskieten, te moerassig. Om te communiceren met deze grote Chinese gemeenschap wees Coen een bepaalde Chinees in de gemeenschap aan als ‘Kapitein Chinees’, de leider van de Chinese gemeenschap. Hoewel veel Chinezen arm waren, moesten deze ook hoofdgeld betalen. Het ontwijken hiervan leidde er weer toe dat complete razzia’s werden georganiseerd. Rond 1630 bestond ruim de helft van de inkomsten uit hoofdgeld dat door de Chinezen was betaald.
Aan het einde van de Ming-dynastie rond 1644 kwamen nog meer Chinezen naar Nederlands-Indië. Later zouden zij beschouwd worden als Peranakan-Chinezen. De immigratie kwam pas echt goed op gang na 1680, toen er op grote schaal suikerriet werd geteeld. Toen deze industrie in verval raakte werden veel Chinezen werkloos en besloot men de nieuwkomers onder de Chinezen weg te sturen. Dit was echter niet erg effectief en leidde tevens tot hevige corruptie.
In 1740 werd een resolutie aangenomen om Chinezen die geen middelen van bestaan hadden te deporteren naar Ceylon (het huidige Sri Lanka). Dit leidde weer tot hevige onlusten waarbij Chinese bendes, aangevuld met gevluchte Chinese stedelingen, militaire posten aanvielen. In de dagen die volgden werden als reactie tussen de vijf en tienduizend Chinezen afgeslacht. Er werd zelfs een premie van 2 ducaten uitgeloofd voor elk Chinees hoofd. Daar bleek veel animo voor te bestaan. Zelfs Chinese patiënten in ziekenhuizen werden vermoord. Na deze onlusten waren er nog maar 3000 Chinezen in Batavia over. In de periode 1860-1930 nam de migratie van Chinezen naar Nederlands-Indië echter weer flink toe. Zij kwamen als contractarbeiders en vrije migranten.
Rond 1930 was ruim 60% van de Chinezen werkzaam in de handel en vormde daarmee een belangrijke schakel tussen de bevolking van het toenmalige Nederlands-Indië en het Europese handelsverkeer. De Chinezen waren verdeeld in twee kampen: de Peranakans, die geen Chinees meer spraken, en de Totok-Chinezen (‘volbloed’) die de Chinese taal en cultuur behielden. Bij de volkstelling in 1930 is de Chinese bevolking in Indonesië gegroeid tot meer dan anderhalf miljoen inwoners waarvan ongeveer de helft Peranakan-Chinezen waren.
De benaming van Peranakan-Chinezen is afgeleid van het Indonesische woord ‘anak’, dat ‘kind’ betekent, en staat voor ‘afstammeling’. In de nieuwe Peranakan cultuur werden Chinese tradities gecombineerd met Indonesische elementen. De Chinezen deelden hun technieken en motieven binnen de kunstnijverheid met de Indonesiërs en maakten daarnaast gebruik van de Indonesische taal en kleding. Ook hebben zij invloed gehad op de gerechten in Indonesië, onder andere door hun voorkeur voor varkensvlees (babi). De invloed van kleding is te zien bij de Peranakan vrouwen die op Java bijvoorbeeld traditionele Javaanse rokken (sarongs) droegen die versierd waren met de Javaanse ‘batik’ techniek, afgeleid van de woorden ‘banjak’ (veel( en ‘ketik’ (tikken), waarbij patronen ontstaan door vele kleine puntjes te zetten. De heldere kleuren en speciale motieven zoals vlinders en pioenrozen waren weer geïnspireerd door de Chinese cultuur. De Peranakan-Chinezen spreken Indonesisch/Maleis, Baba-Maleis en soms Minnanyu. Een groot deel is boeddhist en de rest islamitisch, christen of aanhanger van Confucius.
De eerste Peranakan-Chinezen in Nederland
De eerste Peranakan-Chinezen kwamen in het begin van de 20e eeuw naar Nederland om te studeren. Vóór de Eerste Wereldoorlog waren dit jaarlijks gemiddelde ongeveer 50 man, dit aantal loopt echter op tot 150 in de jaren 30. In 1911 richten de Peranakan studenten de vereniging Chung Hwa Hui (CHH) op om gezelligheid en praktische steun aan te bieden. Zij kwamen uit welgestelde gezinnen en konden niet alleen de reis naar Nederland betalen, maar hadden ook genoeg geld om hun opleiding te kunnen betalen. Studies zoals rechten in Leiden, medicijnen in Amsterdam, technische studies in Delft en economie in Rotterdam waren erg populair. Het was verplicht om Nederlands te kunnen spreken om te worden toegelaten op de universiteiten. Hierdoor beheersten ze de Nederlandse taal goed. Het hoge opleidingsniveau is nog steeds zichtbaar bij de oudere generatie van Peranakan-Chinezen in Nederland.
Na de onafhankelijkheid van Indonesië was er verdeeldheid over de keuze tussen Nederland en Indonesië binnen de Chinese gemeenschap van Indonesië. Echter, na de anti-Chinese rellen zijn er toch aanzienlijk wat Peranakan-Chinezen gevlucht en is een deel naar Nederland gekomen. De Peranakan-Chinezen die in de jaren ‘70 naar Nederland kwamen om te studeren, beheersten het Nederlands minder goed omdat zij in hun jeugd geen Nederlands op school leerden. Veel Peranakan-Chinezen uit de eerste en tweede generatie in Nederland oefenen nog steeds vaak het beroep van tandarts, advocaat, orthodontist, arts, apotheker, huisarts of chirurg uit. De Peranakan-Chinezen in Nederland hebben zich nooit als aparte groep afgezonderd, maar ze zijn geïntegreerd mede dankzij hun hoge opleiding en doordat ze doordrenkt waren met de Nederlandse cultuur. Veel voorkomende Peranakan-Chinese familienamen zijn onder andere:
Tan | 陳 | Chen |
Kwee/Kwik | 郭 | Guo |
Oei/Oey/Ng/Wie | 黃 | Huang |
Li/Lie/Lee | 李 | Li |
Liem/Lim | 林 | Lin |
Go/Gouw/Goh | 吳, 伍, 仵 | Wu |
Te/The/Thé | 鄭 | Zheng |
Thio/Tio/Theo/Teo | 張 | Zhang |
Tjo | 曹 | Chao |
Mocht u meer voorkomende namen weten, laat het ons weten dan kunnen we deze lijst aanvullen.