Toen Louis Beel in 1945 op 42-jarige leeftijd onverwacht de politiek instapte, had hij zich eigenlijk op een loopbaan in de wetenschap voorbereid. Zijn reputatie als kundig bestuurder en zijn onberispelijke houding tijdens de Duitse bezetting – hij had ontslag genomen uit protest tegen de benoeming van een NSB-burgemeester in Eindhoven – maakten indruk. Koningin Wilhelmina zag in hem iemand op wie ze kon bouwen. Wat volgde, was een politieke carrière die hem tot tweemaal toe minister-president zou maken, en tot een van de invloedrijkste staatsmannen van het naoorlogse Nederland. Zijn rol in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is echter het meest controversieel gebleven.
Beel was geen diplomaat zoals Van Kleffens, noch een Atlanticus als Drees. Hij was een bestuurder, iemand die graag de regie hield. In de chaos van de dekolonisatie zocht hij houvast in een federatief model: een Indonesië bestaande uit meerdere deelstaten, in een unie met Nederland. Dat model was niet onrealistisch, het sloot aan bij eerdere plannen van de Nederlandse overheid en werd ook in internationale kringen besproken. Maar Beel hield eraan vast toen de politieke realiteit dat idee al lang had ingehaald.
Als KVP-premier in het eerste naoorlogse kabinet (1946-1948) voerde hij een harde lijn. Onder zijn leiding werd op 20 juli 1947 de eerste zogenoemde politionele actie gestart. Officieel was het doel het “herstellen van orde en veiligheid” op Java en Sumatra, maar in werkelijkheid was het een militaire operatie tegen de Republiek Indonesië. Beel had weinig moeite met deze inzet van geweld. Hij vond de toestand ter plekke onhoudbaar en beschouwde ingrijpen als onvermijdelijk. Internationaal kreeg Nederland echter felle kritiek en de actie moest vroegtijdig worden beëindigd.
Na de verkiezingen van 1948 moest Beel het premierschap overdragen aan Willem Drees, maar hij werd benoemd tot Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Nederlands-Indië. Daarmee kreeg hij als opvolger van Van Mook de hoogste bevoegdheid over de Nederlandse aanwezigheid in de kolonie. Binnen de KVP werd hij beschouwd als betrouwbaarder dan Van Mook, die als te toegeeflijk werd gezien.
Beel arriveerde in Batavia op 29 oktober 1948. Nauwelijks twee maanden later adviseerde hij het kabinet in Den Haag om opnieuw militair in te grijpen. Op 19 december begon de tweede politionele actie (Operatie Kraai) die in militaire zin succesvol was. De Republikeinse leiders, waaronder Soekarno en Hatta, werden gevangen genomen. Maar diplomatiek was het een ramp. De internationale gemeenschap eiste onmiddellijke onderhandelingen. Nederland werd onder druk gezet, en uiteindelijk moest de regering bakzeil halen. In mei 1949 werd de Van Roijen-Roem-overeenkomst gesloten, waarin Nederland toezegde de soevereiniteit over te dragen. De federale structuur waarop Beel zo had gehoopt, werd in feite opgegeven: Java en Sumatra gingen vrijwel volledig naar de Republiek.
Beel zag in deze draai aanleiding om af te treden. De droom van een federatief Indonesië was voorbij, en de concessies die Nederland deed aan de Republiek Indonesië gingen hem te ver. In zijn ogen werd de Republiek beloond voor haar geweld en diplomatieke obstructie, terwijl de Nederlandse inzet werd miskend.
Beel was geen roekeloze man, maar wel een overtuigd katholiek die in de strijd om Indonesië niet alleen geopolitieke, maar ook morele principes zag. Hij wantrouwde de leiders van de Republiek, geloofde in de plicht van Nederland om orde te herstellen, en vreesde dat de onafhankelijkheidsbeweging tot chaos zou leiden. In zijn denken stond gezag voorop, liefst stevig verankerd in een bestuurlijke structuur. Dat dit ideaal botste met het nationalisme van miljoenen Indonesiërs, wilde hij wel erkennen, maar hij was ervan overtuigd dat Nederland beter wist wat goed was voor het eilandenrijk.
In de geschiedschrijving is Beel lang weggezet als een technocraat zonder visie. Maar wie zijn Indonesische beleid bekijkt, ziet eerder een man die zijn overtuigingen koppelde aan machtspolitiek. Zijn inzet voor de federale koers was oprecht, maar zijn bereidheid tot geweld en zijn geringe gevoel voor de veranderende wereldorde maakten hem uiteindelijk tot een hardliner.