De apotheek was maar bijzaak, de Javaans-Chinese Oey Tjeng Sit voelde zich meer verwant met de kunstwereld. Zoon René schreef een liefdevol boek over het artistiek/academisch gezin waarin hij opgroeide.
Oey Tjeng Sit (Sit voor vrienden, meneer Oey voor klanten) noemde zichzelf een apotheekhoudend kunstenaar. Hij was de nestor van de Amsterdamse window-art, een apotheker die zijn etalage benutte voor het tonen van kunst. Apotheek Oey was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een markante plek in Amsterdam. Een zaak waar arm en rijk hun pillen kwamen halen. Een plek ook waar kunstenaars, wetenschappers, wereldreizigers, hoogleraren en communisten geregeld een bezoekje in het woonhuis boven de apotheek kwamen brengen. De Joodse Liesje Oey-De Vita en de Chinees-Indonesische Oey Tjeng Sit waren het stralende middelpunt van dit bijzondere gezelschap.
Toen mijn moeder zwanger bleek te zijn dat voorjaar was er sprake van enige paniek, zeker toen ze in verwachting bleek van windgod een tweeling. Na de oorlog was de NVSH opgericht ‘voor al uw seksuele problemen’, maar in de abortus van een tweeling kon in die dagen niet worden voorzien. Liesje stond al in de telefooncel om zich te laten informeren over het laten weghalen van een dubbele vrucht, maar daar kon geen sprake van zijn. Broer Arnold suggereerde een abortuskliniek in Zwitserland. ‘Ik betaal!’ sprak hij gul, maar ook dat bleek geen haalbare kaart, ze was te lang over tijd. Dan maar een tweeling… Er zat weinig anders op dan de opvoeding van twee baby’s te combineren met twee doctoraalstudies. (Uit: Apotheek Oey)
René Oey: “Het was een ongeorganiseerd stel ouders dat totaal geen weet had hoe ze kinderen moesten opvoeden. Aan regels opleggen deden ze niet. Mijn moeder had geen flauw idee hoe je luiers omdeed. Gelukkig kon ze daarvoor teruggrijpen op Benjamin Spock. Ze waren vooral geïnteresseerd in kunst, cultuur, wetenschap en literatuur. Ze vertelden ons verhalen en voor een kind is dat fantastisch, een bron waar je later uit kunt putten.”
Het was een huishouden van Jan Steen maar dan van een hoog niveau.
“Pas later ontdek je wat zogenaamd normaal is. Als kind zijn je ouders je referentiekader en denk je dat het bij iedereen zo is. Tot ik op de middelbare school bij vriendjes thuiskwam en ontdekte dat het er daar heel anders aan toe ging. Veel gestructureerder, maar daardoor ook een stuk saaier. Vader aan het werk, moeder thuis, om vier uur thee met een koekje. De eerste keer vond ik dat nog leuk, maar toen ik zag dat dit de tweede en de derde dag precies zo ging, besefte ik dat dit iets normaals was en in mijn ogen heel saai. Wij hadden een vrolijk, happy gezin met een zoete inval aan interessante vrienden: de kunstenaars van mijn vader en de academische wereld van mijn moeder. Het was een geweldig gezin om in op te groeien in een geweldige buurt, de Jordaan, waar altijd wel iets gebeurde. Ik vond het fantastisch. Een supergrachtengordel gezin, haha. Aan de andere kant had je ook de mix van apotheekklanten. De arme sloebers uit de Jordaan die naar de apotheek kwamen maar ook de rijke dames met hun bontjassen van de Keizersgracht. Juist die combinatie maakte mijn jeugd zo rijk. Het liep allemaal door elkaar. Je moest dóór de apotheek om naar boven te komen.”
Na de dood van zijn vader en in het bezit van een HBS-diploma vertrekt Sit in 1938 naar Nederland. Met een kleine toelage van zijn moeder besluit hij farmacie te gaan studeren in Leiden. Vele andere Chinees-Javaanse studenten zouden medicijnen gaan studeren, artsen en apothekers stonden bij de Chinese gemeenschap van oudsher in het hoogste aanzien. Sit miste echter de academische drive om binnen afzienbare tijd zijn studie te beëindigen. Hij studeerde ook filosofie en wilde aanvankelijk schrijver worden. In zijn dagboeken lezen we hoe hij zich al snel verveelt tijdens de dorre colleges en eindeloze practica. Als jongen was hij geïnteresseerd geraakt door de geneeskrachtige werking van kruiden en planten, een oude Chinese kennistraditie. Op de universiteit moet hij duizenden namen uit zijn hoofd leren, chemische reacties kennen en dikke boeken met scheikundige formules doorworstelen. Zijn werkelijke aandacht wordt gevangen door de eigentijdse literatuur, muziek en beeldende kunst van het Europa in oorlogstijd. (Uit: Apotheek Oey)
René Oey: “De opleiding farmacie was een mogelijkheid voor hem om naar Europa te kunnen. In Rotterdam werd hij opgevangen door de Chinese studentenvereniging. Het was een soort thuis voor hem maar al snel begon het hem te vervelen. Ze waren alleen maar bezig met het apotheker zijn, geld verdienen, formules. Braaf en saai vond hij. Hij was juist geïnteresseerd in architectuur, beeldcultuur, literatuur. Vanaf het begin was de apotheek bijzaak voor hem, hij wilde vooral zijn kunstenaarschap ontwikkelen.”
Een studie aan een kunstacademie heeft hij nooit gevolgd, hij was autodidact.
“Hij begon met pentekeningen die heel realistisch waren, toen surrealistisch en later werd het steeds abstracter. Toen hij zijn eigen tekenjargon had ontwikkeld, had hij zijn draai gevonden, een jargon dat veel weg had van Chinese karakters. Hij was vijftig toen hij zijn eerste tentoonstelling kreeg en toen ging het redelijk snel. Wij zeggen altijd: ‘Oey was onbekend in de wereld, beetje bekend in Nederland en beroemd in Amsterdam’. Mijn vader deed zo min mogelijk aan die apotheek, daar had hij helemaal geen zin in. Liever ging hij naar het Waterlooplein of nam hij me mee om ergens te gaan schaken of een potje te biljarten. En natuurlijk was hij altijd druk bezig zijn etalage in te richten met kunst.”
De apothekersassistenten draaiden pillen, mengden poedermassa’s en vulden hoestdrankflessen voor de klanten die stonden te wachten naast de Duitse kunstenaar, die af en toe een greep deed in een grote doos oude kranten. De poedervouwmachine sliste en ratelde als een kleine stoomlocomotief. Mijn vader, de trotse apotheker zelf, stond midden op de rijbaan van de Prinsengracht om geen moment van de bizarre performance te missen. Het pand stond in het verlengde van de Leliegracht tussen verfwinkel Abe bok en Café De Westertoren ingeklemd. Vele nieuwsgierigen flankeerden mijn vader voor de etalageruit zonder dat ze begrepen wat er aan de hand was. Ze waren wel wat gewend van de excentrieke apotheker, maar deze vertoning, een naakte man die zichzelf beplakte met kranten, was wel erg vreemd.(Uit: Apotheek Oey)
René Oey: “Mijn vader voelde totaal niet de drang om Indonesië te bezoeken. De Nederlandse overheersing, de Japanse bezetting en de stelselmatige discriminatie van de Chinezen waren voor hem redenen dat hij niet meer een bezoek wilde brengen aan zijn geboorteland. Veel liever was hij naar China gegaan, het land dat zijn opa rond 1900 had verlaten om de boot naar Indië te nemen. Daar is het helaas niet van gekomen. Ikzelf ben wel een aantal keren in China geweest.”
Het voelde als thuiskomen, al die oude mensen die allemaal een beetje op mijn vader lijken, de ontspannen geslotenheid van de Aziaat die voor mij zo herkenbaar is.
“Er wordt niet veel geopenbaard, maar mensen vallen je ook niet lastig. Heel prettig en relaxed. Zo is het leven in drukke steden in China ook. Het is heel erg druk op straat, maar niemand botst tegen elkaar aan. Dat vind ik heel fijn en wat ik ook heel fijn vind is het eten daar. Mijn vader had niet een uitgebreide cuisine. Witte rijst met een gebakken eitje met ketjap vond hij lekker, of gebakken rijst.”
Sit kookte ook regelmatig en dan uitsluitend nasi goreng of een andere rijst- of bami schotel. Sit was dol op exotisch eten, bewonderde de mediterrane cuisine, maar kwam altijd terug bij de Chinese en Indonesische gerechten. Hij at boterhammen met sambal erop en liet ook wel eens een bakje nasi te lang buiten de koelkast staan. Daar zat dan al een groene wolk van schimmel overheen, maar hij ging dat ondanks onze bezwaren lekker oppeuzelen.(Uit: Apotheek Oey)
René Oey: “Mijn tweelingzus Hester en ik waren min of meer de enige kleurlingen op school, samen met nog een paar indo’s. We werden altijd uitgescholden voor poepchinees en pindo. Mijn vader gaf ons altijd het advies ons er niets van aan te trekken.”
Dat werkt soms, maar later met de familie op reis naar het buitenland was dat lastiger. Tijdens vakantiereizen in Frankrijk en Italië worden we als gemixt gezin in de jaren zestig voortdurend aangestaard en nagewezen. Een donkere Chinees en een rossige Jodin en een paar mengbloedjes. (Uit: Apotheek Oey)
René Oey: “Ik zie er Aziatisch uit, maar op zo’n manier dat ze me niet kunnen thuisbrengen. Overal hoor ik altijd: ‘waar kom jij nou vandaan’. Alle landen van de wereld heb ik langs zien komen. Mexico, Filipijnen, Argentinië, Vietnam, Samoa eilanden, tot zelfs het Indianenreservaat Oglala Sioux. Het maakt dat je je overal en nergens thuis voelt.”
Het geeft mij altijd een prettig soort ontheemdheid.
“Ik ben een aantal keren naar China geweest en dat vond ik geweldig. Ik ben twee keer met mijn tangogroep naar China geweest. De Chinezen waren vooral geïnteresseerd in de blonde dames in mijn gezelschap, waarvan mijn vrouw er eentje was. Dan vroegen ze of ze een foto mochten nemen. En dan ging ik naast mijn vrouw staan maar nee, dat was niet de bedoeling. Ze wilden zelf naast die blonde vrouw staan en ik moest de foto nemen.”