Vilan van de Loo is onderzoekster en schrijfster. Haar interesse gaat uit naar het oude koloniale Indië. Daar schrijft ze bij voorkeur haar boeken over. Ze is ook initiatiefnemer van De Indische Schrijfschool, waarmee ze mensen helpt hun verhaal op papier te zetten. Elke week verschijnt er een nieuwe column van haar hand.
NASSI was een noodzaak voor de spijtoptanten. Het is 1960, in het voormalige Indië zijn voormalige landgenoten in de problemen. Ze willen naar Nederland.
Wie waren dat? Degenen die hadden gekozen voor de Indonesische nationaliteit en spijt van die keuze hadden, vooral omdat ze behandeld werden als een tweederangs burger, en dat na alle beloften over welkom zijn. Ook ouders van jonge meisjes, die zagen dat hun dochters onveilig waren (ik heb de brieven gelezen); genoeg mensen die destijds geen administratie genoeg hadden want de Nederlandse overheid vroeg nogal wat, en na een oorlog had niet iedereen de juiste papieren in een kastje liggen. En degenen die toen minderjarig waren, dus zelf geen besluit hadden mogen nemen, en nu meerderjarig waren en voor Nederland kozen.
Er waren anderen, die bleven. Graag en met genoegen. Achterblijvers, vertrekkers. De achterblijvers stuurden brieven naar de familie in Nederland: help ons. Degenen die het was gelukt naar Nederland te komen, vertelden verhalen over angst, ellende en armoede. In 1959 kwamen er meer dan 13.000 visumaanvragen, slechts 2.000 kregen een ja. De rest moest maar zien. Zelfs in de Tweede Kamer werden vragen gesteld hierover.
In 1960 werd het Comité NASSI opgericht. NASSI: Nationale Actie Steunt Spijtoptanten in Indonesië. Een grote naam, dat ‘nationaal’, het hoorde bij de grote plannen. Druk zetten, Nederland activeren, de Indische gemeenschap hier laten meedoen. In het Comité zat onder andere journalist Tjalie Robinson. Ik las in zijn blad Tong Tong (‘Het enige Indische blad in Nederland – trouw – branie -ondernemend’, nu Moesson) van 15 juni 1960 wat hij vond:
Het is merkwaardig, maar vooral verontrustend, dat de zaak van de ‘spijtoptanten’ zich van maand tot maand in een traag tempo kan voortslepen, omdat a. de regering niet van zins of bij machte is krachtiger op te treden, b. het Nederlandse volk (en vooral het gerepatrieerde deel) niet tot groter verontwaardiging en dus groter activiteit te brengen is. Tien jaar geleden werd – mede met het argument dat Nederland zoveel mensen niet bergen kon – door de Regering sterke pressie uitgeoefend op tienduizenden Nederlanders in Indonesië om het warga-negara-schap te aanvaarden.”
Het ging om duizenden en duizenden spijtoptanten. Tot ze hier waren, was er steun nodig. Geld, om pakketten te sturen. Bij Tong Tong stond de beroemde Bruine Bus, waarin muntjes en meer welkom waren. Het Comité NASSI gaf niet gauw op. Er kwamen acties, medewerking aan televisieprogramma’s en veel, heel veel publiciteit in Tong Tong. HALIN en het Comité richtten het Visumadviesbureau op, dat later het NASSI-adviesbureau werd. Ook hier: praktische steun. En ook netwerken en druk zetten in de wandelgangen. Alles moest indirect en voorzichtig.
Het hielp. Golf na golf aan ‘repatriëringen’ bereikte Nederland, wat een vreemd woord is: velen hadden hun geboorteland moeten verlaten, en zagen Nederland voor het eerst. Pas eind jaren 1960 werd de regeling die verruimd was, weer gesloten. Nog altijd leven er mensen daar, die eigenlijk liever hier hadden willen zijn.