Marcel van Doorn is vrijgevestigd therapeut, expert in psychotraumatologie en gespecialiseerd in interculturele opstellingen. Elke maand deelt hij zijn opgedane kennis en ervaringen in een column. Deze keer schrijft hij over excuses voor het slavernijverleden, stil zijn en een moreel kompas hebben.
Sinds de dag waarop minister-president Rutte namens de Nederlandse regering excuses aanbood voor het slavernijverleden in West-Indië, en oh ja, ook Oost-Indië, voel ik mij als een platgeslagen mug. Het waren juiste woorden, mooie woorden, goede woorden, warme woorden, maar de kou om mijn hart bleef aanhouden. Ik voelde mij nogmaals aan de zijlijn gezet van het grote trauma van de slavernij. Alsof in Nederlands-Indië geen slavernij heeft bestaan. In een eerder artikel schreef ik dat we, de Indische Nederlanders, telkens ondergeschikt gemaakt worden aan andermans trauma en als indolent beschouwd worden. Het is een herhaling van zetten, afkomstig uit het kolonialisme. De toon van de excuses worden bepaald van bovenaf, de witte wereld. Tjalie Robinson vertelde het ons al en stak de draak hiermee.
Ons trauma, van iedereen met wortels in Nederlands-Indië, van ‘verdeel en heers’ wordt mij weer opgelegd. Echter, nu staat één van mijn voorouders op, mijn Chinese betovergrootmoeder, die stamt uit een geslacht van tot slaaf gemaakten.
Ik weet het: zo heeft de minister-president het allemaal niet bedoeld en er is wel degelijk gezegd dat er ook slavernij in de Oost was. Tussen neus en lippen door is er wel gezegd dat er vele duizenden slaven in Nederlands-Indië waren. Ontsteld lees ik in een artikel van Reggie Baay dat uit onderzoek blijkt dat de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) tijdens haar bestaan naar schatting tussen de zeshonderdduizend en een miljoen tot slaaf gemaakten heeft verscheept, tewerkgesteld en verhandeld.
Het is precies zoals Guno Jones, onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam, zegt: “Wat ik mis is de zorgvuldigheid en tenminste een ambitie om in de omgang met het onderwerp een radicale gelijkwaardigheid na te streven. Met gesprekspartners die je serieus neemt en dat je je probeert te verplaatsen in de agenda van die gesprekspartners. Nu lijkt het of men het onderwerp probeert af te raffelen, door te duwen. Het proces is helaas wederom een uitdrukking van hiërarchische verhoudingen.”
Tegelijk lag de focus van excuses op het Caraïbisch gebied en Suriname. Terecht dat daar eens aandacht aan besteed wordt. Elk zichzelf respecterend politicus en bewust mens zou het boek White debt van Thomas Harding eens moeten lezen. In dat boek wordt duidelijk gemaakt hoe ‘normaal, natuurlijk en noodzakelijk’ slavernij gevonden werd door de elite van toen én van nu.
Als ik vandaag naar Rutger Bregman luister, van wie je je moet afvragen of je aan de verkeerde of goede kant van de geschiedenis staat, krab ik mezelf achter mijn oren. In zijn artikel in De Correspondent geeft hij ons een zestal alarmbellen over ons moreel kompas.
Ieder mens, iedere familie, iedere stad en ieder land heeft een eigen innerlijk moreel kompas. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar dat zijn, zoals het woord al verklapt, uitzonderingen. Dat moreel kompas wordt voor het eerst zichtbaar bij jonge kinderen die ons, de volwassenen, verwonderd vragen stellen. Waarom eten wij dieren, waarom vechten mensen met elkaar, waarom slapen sommige mensen op straat, waarom mag mijn vriendje niet in mijn bed slapen. De waarom-fase in kindertijd is er eentje die veel ouders graag over willen slaan, want ergens voelen zij dat zij zich moeten verantwoorden naar hun eigen kind. Als je deze vragen niet zonder enige moeite kunt uitleggen, weet je dat je kind aan jouw moreel kompas tornt.
Een moreel kompas ontstaat organisch, het kader waarin je opgroeit is je eerste referentiekader. Door kennis tot je te nemen ontwikkel je een eigen referentiekader en word je er hopelijk ook bewust van. Juist die bewustwording is de grootste sturing in ieders moreel kompas.
Er is een verschil tussen ‘oprecht niet weten’ en ‘strategisch niet weten’, aldus Bregman. Iedereen weet dat mensen hetzelfde zijn, dat elementen als huidskleur en het dragen van bepaalde kleding simpelweg aantonen tot welke ‘groep’ je behoort. Ieders bloed is rood, de botten wit, iedereen eet, poept en plast. Tenminste, als je gezond bent, maar dat daargelaten geldt het van hoog naar laag en van koning tot bedelaar. Iedereen weet diep vanbinnen dat we gelijk zijn maar allemaal discrimineren. Discrimineren betekent simpelweg onderscheiden. Pas als je je gaat identificeren met deze discriminatie, en je superieur gaat voelen, wordt het een probleem.
Je moreel kompas is ook afhankelijk van je plek op deze wereld. Ook religie is een sturend element: het is een vorm van zingeving en tegelijk wordt het in veel gevallen dwingend voorgeschreven en kan het moeilijk als vrijblijvend worden ervaren. Het waren de kerkleiders in Europa die het volk en de adel voorhielden dat slavernij goed was, dat mensen van kleur dit over zichzelf afriepen en zelfs nodig hadden. En dan heb ik nog geen woord geschreven over het geld dat de kerk eraan verdiende.
Feit is dat het kolonialisme een stempel op onze voorouders – en hun moreel kompas – heeft gedrukt. Dus ondanks het feit dat al het bloed van mensen rood is, werd er verschil gemaakt. Dit om belangen maar vooral geld en macht te beschermen.
Hetzelfde moreel kompas stond bij de ‘Heeren XVII van de VOC’ ten tijde van de Banda-genocide door J.P. Coen gericht op het bedrijf ‘de VOC’ en niet op de relationele betrekkingen met de mensen die vermoord waren. Het was niet geheel de bedoeling geweest een bevolking uit te moorden, maar tegelijkertijd was het wel prettig dat de productie van nootmuskaat werd veiliggesteld en exclusief voor de VOC was. Het is moreel gezien niet goed, maar we gebruiken non-argumenten om het goed te praten. Het is gebruikelijk in de politiek om handelen op zo’n manier te verantwoorden (denk aan de toeslagenaffaire).
Door eeuwenlange kolonisatie in Nederlands-Indië hebben de Indo’s, Chinezen, Molukkers, Papoea’s, Javanen en alle mensen van gemengde afkomst, door schade en schande geleerd ‘te buigen en stil te zijn’. Dit ‘stil zijn’ speelt nu nog steeds in de hedendaagse maatschappij. De jongere generaties proberen zich uit dat moreel kompas te wringen om hun eigen moreel kompas op orde te krijgen. Dit zie je terug in de theatervoorstellingen, jonge schrijvers en spoken word-artiesten als Kevin Groen en Tamara van Est, in Indisch Zwijgen, een documentaire van Sven Peetoom en Juliette Dominicus. Dat zie je terug op de sociale media, waar verbinding gezocht wordt tussen jong en oud, toen en nu. Dat geeft hoop.
Door mijn eigen bewustwording zie ik nu de patronen en de terugkerende vertrouwde argumenten die als ‘natuurlijk, normaal en noodzakelijk’ worden gezien. En dat geeft mij weer de woorden, het besef, dat het noodzakelijk is om niets zomaar aan te nemen. Dat het normaal is om excuses voor het aandeel in de slavernij mooi te vinden en tegelijkertijd leeg en loos als er niet iets tegenover staat zoals erkenning of waardering. Thomas Harding schrijft in zijn boek over een Marshallplan voor het Caraïbisch gebied. Natuurlijk mis ik bij de Nederlandse excuses een Marshallplan voor het gehele koloniale verleden.
Misschien moeten we het de kinderen eens vragen. Want zoals Bregman schrijft: ‘De kinderlijke wijsheid van vandaag zou wel eens de volwassen waarheid voor morgen kunnen zijn.’