Fotografe Suzanne Liem (1965) is gespecialiseerd in documentaire-portretten. Haar foto’s tonen mensen in hun eigen omgeving. Liem’s onderwerpen zijn vaak Indisch en Indonesisch gerelateerd. Bekendheid kreeg ze met haar serie over zeven weduwen van Rawagede.
Op 9 december 1947 richten Nederlandse militairen een bloedbad aan onder de bevolking van het West-Javaanse dorpje Rawagede. Zonder enige vorm van proces executeren Nederlandse soldaten daar 431 mannen en jongens. De levens van talloze weduwen en andere nabestaanden die achterblijven zijn verwoest. Van vervolging van de verantwoordelijken is geen sprake en de moordpartij lijkt voorbestemd voor de vergetelheid. Totdat, ruim zestig jaar later, de laatste nog levende weduwen de Staat der Nederlanden in een rechtszaak aansprakelijk stellen en door de rechter in het gelijk gesteld worden. Nederland moet in 2011 de weduwen van de slachtoffers een schadevergoeding betalen.
Als Suzanne van de zaak hoort, is zij onmiddellijk geraakt. In 2010 en 2015 reisde zij, na overleg met advocaat Liesbeth Zegveld en de stichting Comité Nederlandse Ereschulden, naar de weduwen van Rawagede. De indringende portretten die deze ontmoetingen opleverden, geven een gezicht aan een groep die lang onzichtbaar is geweest.
Een originele invalshoek waren ook de interviews met kinderen en kleinkinderen van (groot)ouders die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog een spraakmakende rol hebben gespeeld, zoals de (klein)kinderen van Soekarno en Hatta, maar ook van Spoor en Van Mook en tal van anderen.
Volgend jaar verschijnen deze interviews, waarvan Dagblad Trouw afgelopen zomer al een aantal publiceerde, in haar boek Echo van de strijd om Indonesië. De geschiedenis van het ontstaan van de jonge natie Indonesië is bij de gemiddelde Nederlander zo goed als onbekend. Terwijl deze geschiedenis ook Nederlandse geschiedenis is en naar schatting tien procent van de Nederlanders via familiebanden een verleden in de archipel heeft. Net zoals Suzanne.
Suzanne: “Mijn vader Jimmy was een Chinees die in 1942 geboren werd in Malang en daarna met zijn familie naar Soerabaja verhuisde. Als kleine jongen heeft hij de Japanse oorlog, de Bersiap en de onafhankelijkheidsoorlog in Soerabaja van dichtbij meegemaakt. Het moet voor hem traumatisch zijn geweest, maar mijn vader heeft het er nooit met ons, zijn drie dochters, over gehad. Pas vlak voor zijn overlijden in 2014 vertelde hij mij en mijn zusje over lijken die hij op straat en in de kali zag liggen.
Hij kwam in 1950 als achtjarige naar Nederland en trouwde later met mijn Nederlandse moeder.
Ik ben heel Nederlands opgevoed. Samen met een Turks meisje was ik het enige kind met een migratieachtergrond bij ons in de klas, maar dat was totaal geen issue.
Mijn zussen en ik kregen wel Chinese namen, dat vonden mijn ouders belangrijk. Ik heet Ing Siang, dat ‘altijd gelukkig’ betekent. Maar dat is eigenlijk het enige dat ik van mijn Chinese roots heb meegekregen.
Mijn vader sprak geen Chinees en ook geen Maleis. Hij ging naar een Europese school en praatte Nederlands. Bij ons thuis waren geen wajangpoppen of schilderijen van een desa en mijn vader liep niet in batik-overhemden rond. Tuurlijk, mijn moeder maakte wel eens nasi goreng en de gezelligheid van met een grote groep gezamenlijk eten met bord op schoot heb ik ook meegekregen.
De Indische sfeer zag ik bij mijn oma thuis. Daar stonden ook de wajangpoppen. Mijn oma is terug geweest naar Indonesië om haar oude moeder op te zoeken. En trouwens ook naar China, waarschijnlijk omdat de familie daar oorspronkelijk vandaan komt. Nu denk ik: had ik maar gevraagd hoe haar jeugd was, hoe het voor haar moet zijn geweest om je ouders achter te moeten laten. En waarom zijn die eigenlijk niet meegekomen? Mijn opa had twee grote apotheken, een in Soerabaja en een in Malang. Hij had zijn opleiding in Nederland genoten en was daarna weer teruggekeerd. Ze hadden het er goed. Maar rond 1950 besloten ze, gedwongen door de vijandigheden tegen Chinezen, tijdelijk naar Nederland te vluchten. Ze kwamen aan in Amsterdam en daar opende mijn opa ook weer een apotheek.
Mijn vader wilde nooit terug naar Indonesië. In 1998 ben ik voor het eerst naar Indonesië gegaan.
Mijn vader vond het allemaal spannend en waarschuwde me om voorzichtig te zijn. Maar ik vond het er geweldig, de mensen waren heel aardig en open. Maar ook herkenning: ik zag de trekken van mijn oma terug in de vrouwen die ik zag lopen. Voor mijn werk ben ik er nog een aantal keren geweest. Op een gegeven moment had mijn vader de Lonely Planet gekocht, want hij had besloten dat hij samen met mijn moeder toch wel een rondreis door Indonesië wilde maken. Maar dan als toerist. Blijkbaar had hij die afstand nodig om zichzelf emotioneel te beschermen. Helaas werd mijn vader vlak erna ziek en heeft hij zijn geboorteland nooit meer teruggezien.
Ik ben nu bezig met een project over mijn vader en zijn roots wat dan natuurlijk ook over mijn eigen roots gaat. Ik heb een grote koffer die van mijn opa is geweest met foto’s en correspondentie waar ik rijkelijk uit kan putten. In mijn werk wil ik laten zien dat dingen niet zo zwart-wit zijn als ze op het eerste oog lijken. Ik probeer begrip te kweken voor elkaars situatie. Als je me vraagt waar ik het meest trots op ben dan is het dat mijn portretten van de weduwen van Rawagede in het Nationaal Militair Museum in Soesterberg hebben gehangen.”
Heel lang voelde Suzanne zich een gewoon Nederlands meisje, maar na haar eerste kennismaking met het land van haar vader, begon ze over haar roots na te denken.
Suzanne: “Mijn familie leefde al zes generaties op Java. Het leek me sterk dat daar nooit een Javaanse vrouw tussen heeft gezeten. Op een gegeven moment dacht ik: wat ben ik nou: Nederlands, Chinees, Indisch? Omdat ik bezig was met die vraag mocht ik meedoen met het project van Armando Ello, Twijfelindo. Na dat project besefte ik dat ik mij qua cultuur meer verbonden voel met het Indische dan met het Chinese.
Voor mijn nieuwe project had ik een gesprek met Patricia Tjiook Liem van het Chinese Indonesian Heritage Centre. Zij vertelde dat het inderdaad heel vaak voorkwam dat ‘eerste generatie Chinezen in de archipel’ relaties aangingen met oorspronkelijke bewoners. Dus ongetwijfeld heb ik ook een beetje Javaans bloed. Sinds een jaar of tien ga ik jaarlijks naar de Tong Tong Fair. Heerlijk om daar te lopen, het voelt vertrouwd.”
Meer zien van Suzanne? Bezoek dan haar website, volg haar op Instagram en bekijk haar Vimeo-kanaal.