Annemarie Paol (1967) schrijft in haar debuutroman ‘Buigen als Bamboe’ open en eerlijk over de invloed die het trauma van haar Indische vader op haar als mens en haar leven heeft gehad.
Paol is dochter van een Indische KNIL-militair en een Brabantse moeder. Het Indisch zwijgen binnen haar familie is oorverdovend. Het trauma van haar vader blijft onbenoemd, maar hangt als een zware wolk boven het gezin. Zijn onverwachte woede-uitbarstingen maken dat iedereen op zijn tenen loopt, zich aanpast aan de situatie. Annemarie leert al vroeg zich niet te uiten, niet te zeuren, te doen wat anderen zeggen en altijd op haar hoede te zijn voor een veroordeling. Het maakt haar keurig, bescheiden en aangepast, maar niet gelukkig. ‘Buigen als Bamboe’ is het verhaal over haar verwarrende jeugd als dochter van een KNIL-militair naar danseres in nachtclubs, via een showbizzhuwelijk met acteur Rick Engelkes. Pas nadat ze zich bij ARQ Centrum’45 heeft aangemeld (een behandel- en expertisecentrum voor mensen met complexe psychotraumaklachten die het gevolg zijn van vervolging, oorlog en geweld) volgt de weg omhoog naar een herstelde relatie met zichzelf. ‘Buigen’ als bamboe is een geheel nieuw genre, namelijk een reflectiebiografie. Het verhaal wordt afgewisseld met brieven die Annemarie aan zichzelf schrijft en reflectievragen aan de lezer. Wij stelden Annemarie zes vragen.
Wat weet je van het verleden van je vader?
Mijn vader was de oudste jongen uit een gezin met zes kinderen. In de oorlog, toen papa zestien was, belandde zijn vader als militair krijgsgevangene in een Japans interneringskamp. In diezelfde periode werd het voor buitenkampers steeds gevaarlijker vanwege de opkomende burgeroorlog door de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Na een gewelddadig incident vluchtte mijn vader de bergen in en werd daar gerekruteerd door het KNIL. Als kindsoldaat eigenlijk. Want hij moest zijn paspoort vervalsen om achttien te lijken. Zo geschiedde dat wij onwetend zijn hele leven een verkeerde verjaardag vierden. Zijn vader kwam na de oorlog wel uit het kamp, maar overleed niet lang daarna. Na een aantal jaren op Nieuw Guinea is mijn vader naar Nederland gekomen. Hij bleef tot zijn vervroegd pensioen in militaire dienst. We vonden na zijn overlijden, helaas al korte tijd na zijn pensioen, een brief uit Nederlands-Indië van een militair arts. Daarin stond het dringende advies eenmaal in Nederland door opgedane intens negatieve oorlogservaringen niet als militair te blijven dienen na de overtocht. Deze brief was altijd voor ons verborgen gebleven.
Respect voor hoe hij zich in de loop der jaren middels studie toch nog wist op te werken tot een geliefd sergeant majoor. Weliswaar met volle rugzak.
Had je nooit iets gemerkt van zijn trauma’s?
Ik merkte niets buiten de incidentele uitbarstingen die voor mij vanaf ongeveer mijn veertiende voorkwamen. Tot die tijd kenmerkte de uiting van zijn trauma zich thuis door een geheimzinnig stilzwijgen. Daar was ik aan gewend, zag dat als normaal. Het is in het algemeen vaker het typische van een trauma, zo ver weg gestopt alsof het er niet is. De uitbarstingen werden naar mate hij ouder werd heviger en kwamen frequenter voor. Misschien ook omdat ik een pittige puber was. Mijn puberale ontwikkeling liep gelijk op met zijn verslechterende mentale en fysieke gezondheid. Later bleek dat wanneer mij werd verteld dat papa op wacht of op oefening was, hij was opgenomen in een militair hospitaal. Vaak had hij inzinkingen na militaire oefeningen, bijvoorbeeld op de hei of op wacht. Pas na zijn dood kwamen verhalen tot mij. Over zijn vele nachtmerries, waarin hij altijd in het Maleis riep over schieten of om zich heen sloeg, zo vertelde mijn moeder. Verhalen over acties bij de MP (Militaire Politie), zijn schuldgevoel en schaamte, over zelfmoordneigingen. Ik vind het tot op de dag van vandaag vreselijk dat hij nooit zijn verhaal kwijt heeft gekund. Ik was achttien toen hij ziek werd en overleed. Ik wist toen nog weinig tot niets.
Hoe was het voor jou om pas bij Centrum ’45 te realiseren dat zijn trauma jouw jeugd getekend heeft?
Ik wist het ergens wel al, alleen nog niet de mate waarin en de exacte wijze waarop. Ik heb bij Centrum ‘45 op mijn tempo een puzzel mogen leggen. Het was in het begin verdrietig te erkennen dat het invloed had op zoveel tegelijk, niet alleen qua ontwikkelingspsychologie, maar ook op zaken zoals loopbaan, mijn huwelijk, het moederschap. Het overzicht op die verdrietige puzzel gaf later ook opluchting, ik kreeg zelfkennis, voelde zelfcompassie, en ook trots. Begrip voor papa was er al een poos, juist te veel, overmatig loyaal, ik zat vast in dat het voor hem allemaal zo erg moest zijn geweest. Ik kon uit mezelf niet bij mijn eigen gevoel, toestaan dat het naast elkaar kon bestaan; wat vreselijk was voor hem maar ook echt niet fijn voor mij. Het voelde alsof ik hem dan verraadde, als het even om mij ging. Nu zijn het losstaande gevoelens geworden en zijn ze niet meer verwrongen verstrengeld. De ‘aha’ momenten volgden elkaar op; aha, dus daarom doe ik de dingen zoals ik ze doe, of laat ik wat ik eigenlijk zo graag wil. Ik kreeg daar het gevoel van recht op een nieuwe start, op een gezondere plek ten opzichte van mijn ouders, vrijer, doch in liefde en warme verbondenheid.
Daar moest ik overigens ook boosheid voor passeren, dat station kun je niet overslaan.
Hoe Indisch ben je en wat wil je van je Indische roots doorgeven aan je kinderen?
Ik ben niet extreem Indisch. Denk ik. Niet in zichtbare of direct merkbare dingen. Ik houd niet van erg pittig eten en ben geen keukenprinses. Stom dat mensen daar soms vanuit gaan. Wat volgens mij best Indisch is en voor mij geldt; ik doe graag ‘pitjit’ bij mijn vriend en dochters, mijn dochters noem ik graag ‘meis’. Ik eet mijn erwtensoep het liefst met rijst en ‘babi ketjap’. Dol op ‘batik’ en heb Indisch houtsnijwerk in huis. Ik veeg en snijd naar me toe in plaats van van me af. Ben aardig bescheiden. Ik ben bijgelovig en heb een zesde zintuig. Er is nogal wat Tupperware in mijn huis. Schoenen gaan meteen uit thuis, ik loop sowieso graag op blote (plat)voeten. Ik houd van goud en praat veel in mezelf. Zachtjes ’tollol’ zeggen als ik iemand iets niet zo slim zie doen is me ook niet vreemd. En trots, soms mooi en soms zit dat me ook in de weg. Verzanden in stilzwijgen heb ik ook talent voor. En op mijn hurken zitten met platte voeten. Ik laat altijd restjes drinken in glazen of bekers staan. Soms wil ik opeens ’tjendol’ of een ‘lemper’. Oh hemel, ik ben eigenlijk best Indisch haha!
Wat ik nu al terugzie bij mijn dochters is respect voor ouderen, beleefd en bescheiden zijn, de jongste slaapt graag met een ‘guling’ en ze zijn gewend aan feestjes waar je lekker rommelig overal staat en zit met een bord eten. Verder delen ze graag, zijn ze gul en praten ze niet gauw slecht over anderen.
Ik geloof natuurlijk graag dat dat allemaal hun Indische genen zijn…
Wat zou je willen meegeven aan de tweede generatie Indische Nederlanders?
Dat ik hoop dat ze hun rechtmatige plek innemen in dit leven. Loyaliteit aan ouders is prachtig, dat hoeft echter niet ten koste van jezelf te gaan. Ik zou het mooi vinden wanneer mensen van de tweede generatie toch nog woorden vinden en verhalen, verdriet of verlangens gaan delen, in gesprek of op schrift. Delen met één iemand is al wat. Sterk zijn is krachtig, tegelijk is kwetsbaar zijn minstens zo sterk. Ik wens dat ze weten welke gevoelens van hen zijn en wat bij hun ouders hoort, wat zij mogen teruggeven aan hun ouders, die last hoeven zij niet meer te dragen. Ik zou willen meegeven dat ze er helemaal mogen zijn, dat hun eigen ervaringen en gevoelens van belang en waardevol zijn. Daarmee ontlasten ze ook weer de volgende generatie. Daarnaast weet ik dat het een gevoelig onderwerp is, maar elke oorlog heeft meerdere perspectieven, ik wens iedereen dat ze die kunnen gaan zien, dat geeft ruimte in en rondom het hart.
Ben je wel eens in Indonesië geweest en zo ja, hoe was dat?
Nee, zo erg vind ik dat, ongelofelijk. Allebei mijn dochters wel, eentje met uitwisseling van school en de andere met haar studentenvereniging. Met mijn vader gaan was me niet gegund door zijn vroegtijdig sterven. In mijn huwelijk is het zo niet gelopen. Nu voel ik wel dat ik niet op iemand anders hoef te wachten maar gewoon zelf kan gaan. Ik sluit niks uit, het staat zeker nog op mijn verlanglijst.
Nieuwsgierig geworden? Lees hieronder een fragment uit ‘Buigen als Bamboe’:
Dieptepunten wisselen zich af met hoogtepunten. Dat wordt normaal, voor mij. Ik heb geen vergelijk, praat met niemand over gebeurtenissen die ik niet begrijp. Zo is het leven dus waarschijnlijk. Soms ervaar je angst en pijn. Het zal wel zo horen. Ik moet niet zeuren. Een van de hoogtepunten waar ik altijd naar uit kijk zijn de zondagen, als we naar familie gaan, naar de broer en zussen van papa. Het samenzijn met mijn Indische ooms en tantes, nichtjes en neefjes is altijd een feest, ook als er niemand jarig is. We zijn met velen, het hele huis loopt vol. De volwassenen vullen de woonkamer, de tantes brengen veel tijd door in de keuken waar het naar trassi ruikt, en waar de tjobek net wordt gebruikt, of net weer klaar is voor gebruik. Op het toilet de botol tjebok, je weet wel, de fles voor je billen.
De kinderen en jongeren spelen buiten, kletsen op de trap of hangen op slaapkamers. Er wordt veel gelachen, gestoeid en geplaagd. Grapjes maken en elkaar dollen is hoe we communiceren, in de familie. Het fijn hebben samen, plezier maken, samen eten. Heel simpel, elke keer een warm bad, zo rijk voelt het. We rijden op zondagen naar Eindhoven, Arnhem, Rotterdam of Zoetermeer. Alle ooms en tantes wonen – na hun aankomst in Nederland en het verblijf in pensions – verspreid over heel Nederland. De onderlinge afstand maakt de band niet minder hecht. Ik herinner me dat ik op een zondag in Arnhem uit de auto stapte, als een raket naar de voordeur van mijn oom en tante stoof, het klepje van de brievenbus opendeed en mijn neus erdoor stak. Ik ademde diep in. De geur van Indische kruiden streelde de binnenkant van mijn neus, daalde af naar beneden en vormde binnen in mij een laagje van liefde rond mijn hart. ‘Mmmm! Er is saté!’ roep ik blij naar mijn ouders en zus die komen aanlopen. Ze moeten om me lachen. Mijn vader is altijd goed gehumeurd op dit soort dagen. We gaan naar binnen en groeten iedereen. Iedereen. Om de beurt. Niet een lauw hallo roepen in het luchtledige, maar elke oom, elke tante, elke nicht en neef begroeten met een knuf, kus of snuf. Dat is wat Indische tantetjes doen. Ze kussen niet, ze geven snufjes aan je wang. Heel zacht, lief en warm. Na me een hele ronde te hebben ondergedompeld in liefdevolle begroetingen wordt me een stukje spekkoek, een lemper of ander lekkers aangeboden en ga ik spelen of hangen met mijn leeftijdgenoten. Ik ben nooit de drukste, meestal luister ik en aanschouw. Ik laaf me aan het extraverte en het mondige van sommige oudere neven en nichten. Ze zijn zo mooi en grappig. Lange tijd ben ik de een na jongste, tot mijn vaders jongste zusje eindelijk naar Nederland komt. Hemel en aarde is daarvoor bewogen. De hereniging is emotioneel en hartverwarmend. Het ontmoeten van plotseling zes nieuwe neven en nichten die geen Nederlands spreken, nog nooit drop hebben geproefd en niet kunnen fietsen, maakt diepe indruk. Ik hou meteen van ze, begrijp het verhaal erachter niet, maar als jong meisje voelt het bijzonder. Ik ben plotseling de drie na jongste. Van een club van drieëntwintig.
In de zomer gaan we met de auto naar Spanje. Mijn zus en ik achterin, koelbox in het midden. Tieners zijn we. De oudsten al het huis uit. Soms gaan we met een hele groep, met nog twee of drie auto’s met tantes, ooms, neefjes, nichten. Terwijl we rijden slaap ik uren, of ik tuur uit het raam, ontspannen, genietend en luisterend naar de muziek. Papa zorgt altijd voor fijne muziek, mijn favoriet uit die tijd was John Holt. Mama met de kaart op schoot, tas met lekkers tussen haar voeten. Iedereen had altijd zin in deze vakanties, we keken hier allemaal weken naar uit. Wanneer we stoppen om de benen te strekken en papa wat te laten rusten, word ik maar al te graag wakker. Mijn Indische tantetjes toveren de heerlijkste dingen uit hun koelboxen. Lempers, roti kukus, kwelapis, maar vooral geniet ik van wat ik zie. We lijken wel een zigeunerfamilie langs de weg. Zo’n grote groep staande, zittende, liggende mensen rond kleden, gasbrandertjes en koelboxen. Mijn ouders en de anderen overduidelijk senang, gezellig, lachend met elkaar. Diep verbonden in een bubbel van liefde, genot en veiligheid. Eenmaal over de grens – dan draaien we altijd House of the Rising Sun van Santana – beginnen de onvergetelijke dagen. Dagen waarop papa en mijn ooms en tantes lijken te glimmen en glanzen. Ze gedijen goed in de warmte, in luchtige kleding, bij de palmbomen. Altijd een keer naar een botanische tuin. Even wanen ze zich weer in de tropen. De mediterrane lucht ruikt als een zoete anti-heimweespray. Het verzacht eventjes het onuitgesproken terugverlangen naar hun verloren thuis.
Het is een groot contrast met de familie van mijn moeders Brabantse kant. Zeker geen negatief verschil, alleen: compleet anders. Regelmatig gaan we op zondag naar Goirle, naar het knusse huis aan het mooie plein waar mijn oma woont. Opa’s heb ik nooit gekend. Wanneer we daar samenkomen, zitten alle ooms en tantes keurig in een kring in de voorkamer, met een kop thee op schoot. Georganiseerd, zeg maar. In tegenstelling tot het losse, rommelige, vrije bij de Indische tak. Maar het is allesbehalve ongezellig. Er wordt volop gekletst, in dik Tilburgs dialect, en de een maakt nog liever grapjes dan de ander, er wordt tot tranen toe gelachen. Het is maar goed dat oma altijd een zakdoek in haar schort heeft. Die heeft ze hard nodig: ze huilt regelmatig van het schaterlachen. Wij, de kinderen, zitten in de achterkamer. Strikt gescheiden van de volwassenen. Thee en koekjes. Wel heel lekkere thee uit een mooi servies, en koekjes uit een fraaie trommel en soms een stuk zelfgebakken kwark- of appeltaart. Ik hou van het moment dat de trommel opengaat. Met regelmaat komt mijn hartelijke, goedlachse Goirlese oma ook bij ons op bezoek. Ik ben altijd degene die haar mag bellen. ‘Hoi oma, met Annemarie, papa komt er nu aan.’ Traditie. Papa haalt haar op. Oma is dol op de buitenlandse man die haar dochter trouwde. In hun tijd best bijzonder. Zoveel gemixte relaties waren er nog niet in het plaatsje Goirle. Maar haar Rietje kwam met zo’n knap, exotisch en galant exemplaar aanzetten. Oma heeft direct een klik met de beleefde, charmante militair die haar dochter zo blij maakt. Als oma op de zaterdagavonden bij ons is, zit ze te breien terwijl wij televisiekijken. Een gemoedelijk tafereel. Twee verschillende werelden waarin ik me thuis, en welkom voel. Mijn hart klopt harder bij de warmte, het rommelige, vrije van de Indische kant. Maar liefde voel ik bij beiden. Ik ben allebei. Een halfbloedje, hoor ik mensen wel eens zeggen. Half dit en half dat. Niet honderd procent het ene, en niet compleet het andere.
Ik trap hard tegen de wind in, naar de ijsbaan. Daar kan ik lekker bewegen, rondkijken, mezelf ervaren. Mijn ouders vinden het niks, zo’n omgeving. Ik vind het inmiddels heel leuk. Stoere jongens, waar ik niet meer bang van ben maar volop aandacht van krijg. Muziek. Drukte. Puberdingen. Niks speciaals, maar het maakt dat ik me levend voel. Inmiddels doe ik allang geen klassiek ballet meer, maar dans ik een aantal keer per week in een studio waar ze aan jazzballet, moderne dans en showballet doen. Ik begin me lekkerder in mijn lijf te voelen. Vrijer, frivool, vurig. Met het schaatsen voel ik soms ook diezelfde energie door mijn lichaam stromen. Heerlijk om hard te gaan, de muziek te horen, te laten gebeuren wat mijn lichaam wil doen. Het staat in groot contrast met hoe ik me thuis voel. In het gareel lopen, zo min mogelijk ruimte innemen, in stilte leven. Die vlijmscherpe stilte thuis, om je haast aan te snijden. Ik merk dat ik buitenshuis moeilijk gesprekken voer, gewend als ik ben aan alleen antwoord geven op vragen. Dat is alles. Praktische vragen beantwoorden. De tijd dat het thuis leuk was, met papa in een goede bui die gekke grapjes maakte vanuit zijn stoel naast de muziekinstallatie of buiten in de tuin, lijkt steeds meer naar de achtergrond te verdwijnen. Het zijn meer herinneringen. Ik word niet meer op schoot getrokken om gekieteld te worden, of snufjes te voelen van zijn priksnor in mijn nek. Hij vroeg, toen ik nog iets jonger was, wel eens of ik zijn voeten wilde kriebelen als hij televisie zat te kijken. Dan strekte hij zijn been uit en legde dat op mijn dunne, maar gespierde been. Zo zaten we dan een poosje, terwijl ik mijn best deed hem te plezieren. Zonder een woord te wisselen was dat ons moment van even samen zijn, van dicht bij elkaar zijn. Dat lijkt over te zijn. Geen aanraking meer. Geen gekke grapjes en geen warme knuffels. Zowel papa als mama worden steeds stiller. Ik wil het beter voor ze maken. Geen idee hoe die stilte te doorbreken, het wordt ook steeds stiller in mij. Alleen als er familie komt, of als wij naar familie gaan, dan zie ik mijn ouders weer lachen en praten. Het maakt me blij. Vervolgens belanden ze in de auto weer in een mist van geheimzinnige leegte. Waarom praten ze niet met elkaar? Als ik naar papa kijk, zie ik dat zijn gezicht vaak verhardt. Ik zie aan zijn wangen dat zijn kaken strak zijn, ze bewegen alsof hij erop bijt. Ik word er een beetje bang van. Ben ik zo vervelend? Ben ik geen fijn kind? Wat doe ik verkeerd? Ik ben van make-up gaan houden, mijn kledingstijl verandert, ik begin jongens leuk te vinden. Al deze dingen zijn een probleem voor papa en mama. Ben ik een probleemkind?
Wanneer papa uit zijn werk komt, gaat hij – nog in zijn uniform – in zijn stoel in de woonkamer naast zijn stereo zitten. Hij sluit zijn ogen, maar ik weet niet of hij slaapt. Vaak kom ik dan net thuis en ga maar gauw naar boven. De woonkamer is gevuld met een niet te duiden energie die me doet verstijven. Het maakt dat ik naar mijn kamer sluip. Kort daarna begint het spitsuur. Er moet strak op tijd gegeten worden. Stilzwijgend. Daarna worden tassen gepakt. We vliegen na het eten uit, naar sport of een hobby. Mijn vader heeft een autorijschool, een bijbaan voor in de avonduren. Ons gezin is een geoliede, geruisloze, strak afgestelde machine. Op een ochtend kom ik de keuken binnen, waar papa zich staat te scheren. In de keuken hangt een spiegelkastje. Hij heeft zijn uniform al half aan. Ik zeg netjes goedemorgen, maak mijn ontbijt en smeer brood om mee naar school te nemen. Stilte in de keuken. Ik hoor mijn eigen adem en mijn voetstappen, en hoop dat dat oké is. Dan zet ik iets terug in een kastje, en hou daarbij onbedoeld het deurtje niet goed vast. Het valt met een klap dicht. Papa draait zich met een ruk om, scheermes in de hand.
‘Waarom zo hard?’
Ik stamel en zeg dat het per ongeluk ging.
‘Let op wat je doet,’ is het bevel.
‘Ja,’ zeg ik tegen zijn rug. Weer draait hij zich snel om. Zijn ogen priemen.
‘Ja wat?’ Ik prevel een automatisch: ‘Ja papa.’ Het scheren wordt hervat, ik maak mijn taakje af en glip naar boven om mijn schooltas te pakken. Om mijn hart blijft een ring van spanning geklemd.